De oerwolven waar onze honden van afstammen, droegen genetische mutaties met zich mee die ervoor zorgden dat ze makkelijker met mensen socialiseerden. Diezelfde genen veroorzaken een menselijke stoornis die gekenmerkt wordt door extreem sociaal gedrag.

Wolven zijn ten opzichte van mensen een stuk minder sociaal dan honden. Zelfs als een wolf vanaf zijn geboorte in de aanwezigheid van een mens opgroeit, wordt zijn band met die persoon nooit zo hecht als die tussen een hond en zijn baasje.

Sociaal gedrag zit in de genen. Beeld: Sberlazza via Wikimedia Commons.

Enkele jaren geleden relateerden onderzoekers van de Princeton-universiteit in de VS de ‘hypersociabiliteit’ van honden aan 28 opeenvolgende genen in hun genoom. Daartussen zitten hondenversies van genen die verantwoordelijk zijn voor het Williams-syndroom: een menselijke stoornis die gekenmerkt wordt door buitensporig veel sociale uitingen. De onderzoekers hadden echter geen direct bewijs dat deze 28 genen de oorzaak zijn van het sociale gedrag van honden.

Coyotes

Op zoek naar dat bewijs testten de onderzoekers het gedrag van achttien gedomesticeerde honden en tien wolven. Allemaal waren ze op identieke wijze met constant menselijk contact opgegroeid. Elk dier kreeg een score voor zijn hypersociabiliteit ten opzichte van mensen. Zoals verwacht scoorden de honden hoger dan de wolven.

Vervolgens maakten de onderzoekers voor elk dier een gedetailleerde analyse van de genoomregio die ze eerder hadden ontdekt. Ze zochten naar structurele afwijkingen – extra of ontbrekend genetisch materiaal – dat hun mate van socialiteit kon verklaren. De onderzoekers vonden vier van die afwijkingen, waarvan twee in de genen GTF2I en GTF2IRD1. Van deze genen is bekend dat ze verantwoordelijk zijn voor de hypersociabiliteit bij mensen met het Williams-syndroom. Daarnaast is aangetoond dat GTF2I hypersociabiliteit bij muizen veroorzaakt.

Leestip: Dit is de hond, van John Bradshaw. Bekijk in onze webshop!

De onderzoekers zochten daarna in een grotere verzameling honden naar diezelfde hypersociabiliteitsgenvarianten. Ook bestudeerden ze niet-gedomesticeerde wolven en coyotes. Ze troffen de genetische varianten wel aan bij honden en wolven, maar niet bij coyotes, die wat verder verwant zijn. Dat impliceert dat de varianten van oudsher bij wolven voorkwamen, en dat ze een voorkeursbehandeling kregen in de evolutie van honden.

Vriendelijke mutaties

‘Het lijkt logisch dat dit de basis vormt voor de interactie tussen mensen en wolven’, zegt onderzoeksleider Bridgett vonHoldt. Als dit klopt, moeten de genvarianten voor hypersociabiliteit steeds vaker zijn gaan voorkomen in de loop van de evolutie van de hond – in ieder geval totdat mensen een paar honderd jaar geleden hedendaagse rassen begonnen te fokken, waarbij hun selectie mogelijk was gebaseerd op andere kenmerken dan sociabiliteit.

De resultaten kunnen een lang openstaande vraag beantwoorden over de domesticatie van honden: ontstond die doordat mensen wolven gingen gebruiken voor de jacht of als bewakers, met sociabiliteit als gevolg, of werden wolven eerst vriendelijker en daarna gedomesticeerd? Aangezien sommige wilde wolven de ‘vriendelijke’ mutaties meedragen, ondersteunt het onderzoek de tweede verklaring.

Volgens Brian Hare van de Duke-universiteit in de VS kan dit proces worden beschouwd als ‘zelfdomesticatie door survival of the friendliest.

Mis niet langer het laatste wetenschapsnieuws en meld je nu gratis aan voor de nieuwsbrief van New Scientist.

Lees verder: