De kolonisatie van Noord-Amerika begon 22.000 jaar geleden vanuit Zuidwest-Europa. Deze hypothese, van een Britse en een Amerikaanse paleoantropoloog, stuit vooralsnog op veel weerstand.

De Europeanen waren al veel eerder in Noord-Amerika dan de Vikingen of Columbus, stelt Dennis Stanford, antropoloog bij het Smithsonian Institute. Hij vermoedt dat in de ijstijd bootjes van de Solutréen, de beschaving bekend van de rotstekeningen in de grotten van Lascaux en Altamirá, langs de noordelijke ijskap naar het Amerikaanse continent zijn gevaren. In het zojuist verschenen boek Across Atlantic Ice, geschreven met Bruce Bradley van University of Exeter, somt hij bewijzen voor zijn hypothese op.

De gangbare gedachte is dat de oorspronkelijke bevolking van Noord-Amerika afstamt van mensen die 15.000 jaar geleden vanuit Siberië over een landbrug de oversteek naar Alaska maakten. Van daaruit verspreidden zij zich over het Amerikaanse continent. Ze staan bekend als de Clovis-cultuur, een enkele cultuur die zich over het gehele continent verspreidde.

Mastodont

De hypothese van Stanford en Bradley is omstreden – het levert een duizenden jaren eerdere ontdekkingsdatum op, en de allereerste Amerikanen waren Europeanen. Toch zijn er steeds meer vondsten van artefacten die anders maar moeilijk te verklaren zijn. Zo ontdekte een visser in 1970, toen hij de slagtand van een mastodont boven water haalde, een stenen lemmet, bijna 20 centimeter lang en nog steeds scherp. Dat was nabij de monding van Chesapeake Bay, zestig mijl uit de kust bij Virginia, waar in de ijstijd de kustlijn lag. De mastodont, zo bleek uit een analyse, leefde ruim 22.000 jaar geleden. Het lemmet, zo constateerde Stanford, was ooit begraven in de bodem, en daar al die millennia niet aangetast door de inwerking van waterstroming.

In de staat Maryland doken ook voorwerpen op die door mensen waren gemaakt en mogelijk ouder waren dan 20.000 jaar. Een aambeeld van kwartsiet, verweerd door intensief gebruik en omringd door enkele stenen werktuigen, was volgens de datering van de bodem zeker 21.000 jaar oud. Ook in Cactus Hills in Virginia en Meadowcroft Rockshelter in het zuiden van Pennsylvania stuitten de onderzoekers op zo oude stenen artefacten.

Helaas, bij al die vondsten is er geen direct bewijs. Geen skeletten, geen tanden, geen DNA, geen organische resten van een kampvuur. Tegenstanders wijzen op de genetische kenmerken van de indiaanse bevolking, die wijst op een aziatische herkomst. Niettemin ziet Stanford gelijkenissen tussen de stenen voorwerpen en stenen gereedschap gemaakt door de Solutréen-beschaving, die in de Steentijd op het Iberisch schiereiland en in Zuid-Frankrijk leefde. De Solutréen-beschaving verdween 17.000 jaar geleden in Europa, waarna daar de Magdalénien-cultuur meer geavanceerde stenen werktuigen produceerde.

Heilbot

Stanford denkt dat kunst van de steenbewerking van de Cloviscultuur valt terug te voeren op deze allereerst Europese kolonisten. Bovendien ontbreken aan de westkust, waar de Siberische voorvaderen van de Indianen Amerika bereikten, vondsten van stenen gereedschappen die ouder zijn dan 15.000 jaar. Daarnaast vonden archeologen in Europa te midden van artefacten van de Solutréen ook afbeeldingen van de heilbot, een diepzeevis. Dat maakt het aannemelijk dat die prehistorische mensen met bootjes op open zee hebben gevaren en gevist.

Het pleidooi van Stanford en Bradley is nog niet overtuigend. Ze hebben simpelweg geen harde bewijzen. De vondst van een enkel menselijke botfragment zou wonderen doen.