Oud worden zit in de genen – maar niet als je alleen langlevende ouders hebt. Pas als meerdere van je voorouders bij de oudste 10 procent van hun generatie hoorden, maak je significant kans op een langer leven. Dat blijkt uit onderzoek van onder andere Eline Slagboom en Niels van den Berg van het Leids Universitair Medisch Centrum, gepubliceerd in Nature Communications.
Jullie bekeken 20.000 families uit Zeeland en Utah. Waarom daar?
Niels van den Berg: ‘Van deze gebieden hebben we tweehonderd jaar aan prachtige stamboomgegevens, gebaseerd op betrouwbare geboorte- en overlijdensakten. Daaruit bleek dat binnen elke generatie de oudste 10 procent van de mensen zijn langlevendheid aan zijn kinderen doorgeeft. Hoe meer familieleden tot die 10 procent behoren, hoe sterker het lange leven wordt doorgegeven.
‘Kindsterfte was vroeger in Zeeland veel hoger dan in Utah. Toch kunnen we uit beide gebieden dezelfde conclusie trekken over de erfelijkheid van langlevendheid.’
Eline Slagboom: ‘Dat laat zien hoe sterk het genetische effect is in vergelijking met omgevingsfactoren.’
Leven die families niet langer doordat ze bijvoorbeeld rijk zijn in plaats van door hun genen?
NvdB: ‘Je kunt dat nooit 100 procent uitsluiten. Sociaaleconomische status en leefstijl spelen wel degelijk een grote rol in hoe lang je leeft. Daar hebben we wel zo veel mogelijk voor gecorrigeerd.’
ES: ‘In de laatste tweehonderd jaar zijn we allemaal langer gaan leven. Maar dit erfelijkheidseffect komt daar bovenop.’
Is het zeker dat er überhaupt ‘langleefgenen’ bestaan?
ES: ‘Ja. Dat was ook een reden om deze studie te starten; we hebben er nog maar een paar gevonden. Een individu kan door toeval heel oud worden. We moeten dus kijken naar langlevende families. In Leiden zijn we al tien jaar bezig met onderzoek naar mensen boven de negentig waarvan broers of zussen ook zo’n leeftijd hebben bereikt. Bij hen komen inderdaad bepaalde genen anders tot expressie.’
NvdB: ‘Leiden vormt hier wel een positieve uitzondering. De meeste onderzoeken kijken naar individuen. Dan is het lastig te bepalen of genen aan zet zijn of leefstijl.’
Wat kunnen we met die genen als we ze hebben gevonden?
ES: ‘Dan kun je voedingsstoffen, medicijnen of leefstijlveranderingen vinden die de eiwitten die deze genen aanmaken gunstig beïnvloeden. Zo help je mensen niet pas als ze al in het ziekenhuis liggen met een verouderingsziekte, maar juist door preventie.’
NvdB: ‘Het doel is om gezond oud te worden, niet per se extreem oud.’
Zijn er ook kortleefgenen?
ES: ‘Ja, daar zijn er al veel meer van bekend, voor allerlei verouderingsziekten.’
NvdB: ‘Het meeste onderzoek richt zich op ziekten. Het zou interessant zijn om met soortgelijke stamboomgegevens naar vroege sterfte – jonger dan 60 jaar – te kijken. Voor langlevendheid vinden wij dat er juist genen zijn die onderliggend zijn aan het verouderingsproces. Niet per se een verlaagd risico op specifieke ziekten.’
Zou iemand zonder langleefgenen een langlevende stamboom kunnen ‘verpesten’ door de familie binnen te dringen?
NvdB: ‘Dat zal niet gauw gebeuren. Langlevendheid wordt heel steady doorgegeven: als je bij zo’n superfamilie hoort, heb je aan één langlevende ouder genoeg.’
ES: ‘Dat komt doordat de levensverwachting van gewone stervelingen – mensen buiten zo’n familie – niet zo erfelijk is. Daardoor ondermijnen de genen van de koude kant het positieve effect van langleefgenen niet zo snel.’