Hoe komen wetenschappers tot dat ene inzicht dat het verloop van hun carrière bepaalt? Daarover vertellen ze in de rubriek Eureka, elk weekend in het AD, verzorgd door de redactie van New Scientist. Deze week: Joeri Tijdink, psychiater en universitair docent bij de VU en het UMC Amsterdam, locatie VUmc.
‘Toen ik als wetenschapper begon, nog jong en naïef, dacht ik dat de wetenschap antwoord had op alle vragen en dat wetenschappers zich de hele dag bezighielden met waarheidsvinding. Vrij snel ontdekte ik dat dat romantische beeld niet klopt. Ik werd kritisch en — ik geef het toe — een beetje cynisch. Door mensen in het algemeen en wetenschappers in het bijzonder kan er enorm hoogdravend worden gedaan over de wetenschap en over wat voor onbegrensde mogelijkheden er wel niet zijn.
Het moet ergens in 2011 zijn geweest toen ik een praatje volgde van professor Yvo Smulders, hoogleraar interne geneeskunde aan het VUmc. Hij hield geen loftrompet over de wetenschap, maar deed precies het tegenovergestelde. Hij verhaalde over de beperking van het biomedische onderzoek dat hij deed en zette vraagtekens bij de betrouwbaarheid ervan. En hij stelde de vraag wat we eraan kunnen doen om onderzoek betrouwbaarder te maken. Al luisterend naar hem, werden mijn ogen geopend en toen ik naar huis fietste kwam ik tot de conclusie: zo kan je dus ook naar wetenschap kijken.
Ik werd enorm geraakt door deze nieuwe denkwijze en wilde er meer mee aan de slag. Daarom ben ik onderzoek gaan doen naar de wetenschap zelf en de betrouwbaarheid ervan. Uiteindelijk heeft de lezing van Smulders ertoe geleid dat ik onderzoek ben gaan doen. En dat ik het boek Wetenschapper op de sofa heb geschreven. Dat boek is gebaseerd op mijn onderzoeksveld, waarin ik onderzoek doe naar de integriteit en de betrouwbaarheid van wetenschappelijk onderzoek en de daarbij behorende publicatiecultuur.’