Hoe komen wetenschappers tot dat ene inzicht dat het verloop van hun carrière bepaalt? Daarover vertellen ze in de rubriek Eureka, elk weekend in het AD, verzorgd door de redactie van New Scientist. Deze week: José van Dijck, universiteitshoogleraar media en digitale samenleving bij de Universiteit Utrecht.
‘Ik was een jaar of drie en voor het eerst had ik door dat ik door vragen te stellen iets te weten kon komen over de wereld en hoe die werkt. Dat was voor mij mijn eerste eureka-moment, hoewel ik het natuurlijk niet zo noemde. Ik was in mijn ouderlijk huis in Boxtel aan het neuriën en dacht dat niemand anders dit kon horen. Tot ik aan mijn moeder vroeg: ‘kun jij dit horen?’ Ze bevestigde dit lachend en neuriede het liedje mee. ‘Hoe kan dat?’, dacht ik.
Ik was – en ben – iemand die altijd vragen stelt. Uit die tijd kan ik me herinneren dat mijn oudste zus helemaal gek werd van mijn ongebreidelde nieuwsgierigheid. Altijd weer vragen stellen en proefondervindelijk vaststellen wat klopt en niet klopt.
Vragen stellen is de essentie van leren en van wetenschap bedrijven. Vragen stellen die je kunt onderzoeken, dat is een kunst die je tijdens je studie en daarna gedurende je promotie moet leren. Wat is wel en niet onderzoekbaar? Welke vraag is te groot of juist weer te klein? Complexe vragen kun je alleen oplossen als je er met verschillende disciplinaire brillen naar kijkt. Denk aan vragen rondom klimaatverandering, die moet je in stukjes hakken.
Momenteel denk ik na over de grote vraag van het beheersbaar en bestuurbaar houden van het internet en onze digitale samenleving. De kunst is om dit in behapbare kleinere vragen in te delen en die, het liefst met collega’s, uit te werken en te onderzoeken. Eigenlijk beleef ik steeds weer een eureka-moment als ik de juiste onderzoeksvraag weet te formuleren. Dat gebeurt trouwens bijna nooit achter de computer, maar als ik aan het wandelen ben of in bad zit. Archimedes had gelijk, en niet alleen over de opwaartse druk.’