Oermensen sloegen dierenbotten op zodat ze later het vette beenmerg op konden eten. Deze vondst onderstreept dat onze verre voorouders vooruit konden denken.
Archeoloog Ran Barkai van de Tel Aviv-universiteit in Israël analyseerde samen met zijn collega’s meer dan 80.000 dierlijke botten uit de Qesem-grot in Israël. Deze grot was bewoond tijdens het midden-pleistoceen, zo’n 200.000 tot 400.000 jaar geleden.
Op 78 procent van de botten vond het team opvallende snijsporen op het oppervlak. Die laten zien dat de oermensen flink hun best hebben gedaan de botten te ontdoen van opgedroogde huid. De snijsporen wijzen er dus op dat het bot een tijdlang werd opgeslagen en pas later gebruikt werd voor consumptie.
De moeite waard
De onderzoekers testten hoe beenmerg in de loop van de tijd wordt afgebroken. Zo konden ze bepalen of de voedingsstoffen in het merg behouden blijven – en dus of het loont om botten te bewaren. Zij namen 79 botten van edelherten en stelden ze bloot aan natuurlijke buitenomstandigheden. Ook bootsten zij in het laboratorium de omstandigheden na van het gebied waarin ze de bewaarde botten vonden.
Gedurende negen weken namen ze steeds wat botten uit de opslag en probeerden ze de huid en het vlees van deze beenderen te verwijderen. Het aantal korte sneden en andere snijplekken dat ze op het bot achterlieten, nam toe zodra de botten vier of meer weken bewaard waren. Vanaf dat moment ontstond een snijpatroon zoals te zien was op de botten in de grot.
Het team ontdekte dat met huid bedekte botten in de herfst negen weken lang konden worden blootgesteld aan de elementen zonder dat de voedingswaarde daalde. In de lente en in de nagebootste omstandigheden begon het vet in het beenmerg na de derde week af te breken.
Planvaardigheden
De vondst is het eerste archeologische bewijs van voedselopslag in het midden-pleistoceen. Hij toont aan dat de oermensen toen al in staat waren om te plannen.
‘Ons onderzoek verandert onze moderne opvattingen over onze voorouders, omdat we tot nog toe dachten dat vroege mensachtigen niet in staat waren, of niet gewend waren, om consumptie uit te stellen’, zegt Barkai. De vondst ‘schetst een beeld waarin zij erg op ons leken, in plaats van het beeld van primitieve wezens’.
Vet
Beenmerg is rijk aan vetten. Voor bevolkingen die maar beperkt toegang hebben tot koolhydraten en van wie de voeding grotendeels afhankelijk is van dierlijke producten, zijn ze een belangrijke bron van voedingsstoffen.
Het verzamelen en bewaren van dierlijke beenderen gebeurt ook bij de hedendaagse moderne Nunamiut-gemeenschappen in Alaska. Zij slaan gedurende de winter botten op.
Barkai wil nu gaan onderzoeken of de vroege mensachtigen voedsel ook voor langere periodes bewaarden.