Alexander Rinnooy Kan gold lang als een van de invloedrijkste Nederlanders. Onlangs nam hij afscheid als hoogleraar wiskunde van de Universiteit van Amsterdam (UvA).
‘Ik ben vooral dankbaar dat ik bijna vijftig jaar lang deel heb mogen uitmaken van de academische gemeenschap,’ zegt Alexander Rinnooy Kan aan het eind van het interview. ‘Ik kan geen plek op de wereld bedenken waar zoveel ruimte is voor ideeën en waar mensen zo worden gestimuleerd na te denken. Als je naar de honderd oudste instellingen van Europa kijkt, zijn dat voor 95 procent universiteiten. Op deze plekken wordt al eeuwen kennis verzameld, vermeerderd en verdeeld. Het is een meritocratie zonder bijbedoelingen.’
En die u zo dierbare plek gaat u verlaten.
‘Ik stop als hoogleraar, maar heb bij de faculteit economie en bedrijfskunde nog een aanstelling en ook mijn kamer mag ik houden. Ik blijf college geven en blijf verbonden. Maar ik ben 70 jaar en dat is een leeftijd waarop het prima is om stappen terug te zetten.’
De laatste zeven jaar was u hoogleraar. Dat geeft meer mogelijkheden dan andere aanstellingen die u eerder had.
‘Ik had heel veel vrijheid en kon projecten bedenken die ik interessant vond. Via een Amsterdamse wethouder zijn studenten van mij aan de slag gegaan om iets te bedenken tegen de jeugdwerkeloosheid in de stad. Ze werden onder andere begeleid door voormalig minister Hans Wijers. Dat is bijzonder. Dat geldt ook voor de colleges die ik gaf met Paul Schnabel, de voormalig directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau, onder de noemer ‘Hoe werkt Nederland?’. Ook heb ik colleges gegeven over onderhandelen.’
Onderhandelen is een begrip dat wel heel erg bij u past.
‘In Nederland is het bijna een levensstijl geworden. We nemen elkaar zo serieus, waardoor harde gezagsverhoudingen bijna niet meer voorkomen. Als je goed wilt onderhandelingen dan raad ik het boekje Getting to yes van de Amerikaanse hoogleraar Roger Fisher aan. Een goede onderhandelaar verplaatst zich in degene met wie hij onderhandelt, zonder zijn eigen belang uit het oog te verliezen.’
U studeerde in Leiden, was rector in Rotterdam en werd bij de Universiteit van Amsterdam hoogleraar. Waar was u het meest op uw plek?
‘Ik had overal verschillende rollen, maar Leiden en Amsterdam waren als een warme jas voor mij, de jonge leergierige student met een ontembare consumptiedrift. Alles draaide om de wiskunde en nog steeds is dat een van de grote vreugdes van mijn leven. Het is de mens op zijn slimst en op zijn bijzonderst. Dat we dat vak met elkaar hebben kunnen verzinnen, is een enorme prestatie. Wiskunde is uitdagende abstractie met ongekende toepasbaarheid: een wonder.’
In Rotterdam had u als hoogleraar en rector magnificus een andere rol.
‘Ik kwam in aanraking met veel jonge promovendi en dat was ook weer interessant. Uiteindelijk heb ik zestien promovendi begeleid en als je naar de wetenschappelijke stamboom kijkt, zijn je promovendi je kinderen en is je promotor je vader. In de wiskunde is onlangs een database gemaakt, zodat je je stamboom historisch kunt terugbrengen. Net als heel veel anderen ben ik ook verre familie van Erasmus en Galilei. Of het heel betrouwbaar is, weet ik niet. Grappig is het wel.’
Als hoogleraar stond u de laatste zeven jaar wat minder in de vuurlinie. Maar echt rustig was het niet. Twee voorzitters sneuvelden, het Maagdenhuis werd bezet en er was veel ander gedoe.
‘De UvA trekt bijzondere studenten die kiezen voor Amsterdam als de proeftuin waar alles kan. Je hebt ruimte om te experimenteren in alle facetten van het leven. Die studenten komen op een universiteit met veel ruimte. Dat typeert de UvA, maar heeft soms ook een keerzijde.’
Zoals?
‘De mislukte intensieve samenwerking tussen Vrije Universiteit en UvA, die uiteindelijk is tegengehouden door studenten, vind ik zeer spijtig.’
Heeft u ook vijanden gemaakt?
‘Een lastige vraag, maar waarschijnlijk wel. Je komt soms in situaties waarin je het niet iedereen naar de zin kunt maken. Dat vind ik jammer. Wat dat aangaat ben ik kind van mijn moeder, die heel erg van de harmonie was.’
De Maagdenhuisbezetting in 2015 noemde u een ‘nare episode’.
‘Ik vind het vooral heel treurig en onverdiend hoe het is afgelopen met Louise Gunning, die opstapte als voorzitter van het college van bestuur. Persoonlijk heb ik er nog een andere herinnering aan de bezetting. Ik had een kamer in het Maagdenhuis met veel persoonlijke bezittingen. Ik was toch wel wat bezorgd wat daarmee zou gebeuren. Toen ik na zes weken een kijkje nam, was alles nog intact, behalve de zesentwintig flessen wijn die ik in de loop der tijd voor voordrachten had gekregen. Die waren allemaal weg.’
Het afscheid is achter de rug, maar u bent niet het type dat achter de geraniums verdwijnt.
‘Zeker niet. Ik blijf betrokken en dingen doen. Maar ik wil mijn rol zuiver kiezen. In het Engels klinkt het zo mooi: ‘Never overstay your welcome.’ Dat is een mooie leidraad.’