Hoe komen wetenschappers tot dat ene inzicht dat het verloop van hun carrière bepaalt? Daarover vertellen ze in de rubriek Eureka, elk weekend in het AD, verzorgd door de redactie van New Scientist. Deze week: Bert Meijer, hoogleraar organische chemie aan de TU Eindhoven.
‘Ik was niet een kind dat al van jongs af aan heel erg aan het knutselen was of extra interesse in wetenschap had, zoals je bij veel andere wetenschappers hoort. Mijn keuze om scheikunde te gaan studeren was meer een afvalrace. Ik wilde iets in de bèta-hoek doen, maar de wiskunde en natuurkunde vond ik te abstract en biologie was in die tijd teveel geitenwollensokken. Zo bleef scheikunde over.
Gedurende mijn studie kwam ik Hans Wijnberg tegen. Hij had de bijzondere gave om je niet alleen te enthousiasmeren, maar ik kreeg oprecht het gevoel dat wat wij aan het doen waren echt belangrijk was. Later ben ik bij hem gepromoveerd.
Beyond eureka
Als scheikundige maak je en bestudeer je moleculen en materialen, zowel stoffen die in de natuur voorkomen als nieuwe door mensen gemaakte stoffen, zoals geneesmiddelen en kunstmatige materialen. Ik bestudeer voornamelijk kleine en grote moleculen en het liefst moleculen welke nog nooit eerder zijn gemaakt of in de natuur zijn gevonden.
Het moet ergens in 1979 zijn geweest – ik had een molecuul gemaakt dat nog nooit eerder door iemand anders was gesynthetiseerd. Dat was bijna een beyond eureka-moment. Het gaf een enorme kick.
Na weken hard werken in het laboratorium, kristalliseert de nieuwe stof als naaldjes neer. De zuivere stof isoleer je. Het is alsof je als eerste de Mount Everest hebt beklommen. Als je niet in de wetenschap zit, zal je dit moeilijk begrijpen, maar dit zijn momenten die ik nooit zal vergeten.
Mensen vragen me wel eens naar het nut van nieuwe moleculen. Wij scheikundigen hopen nieuwe oplossingen te vinden voor hedendaagse uitdagingen, zoals nieuwe materialen voor de medische of energiesector. Om de wereld mooier, schoner en praktischer te maken.’