Zijn de mammoet en de sabeltandtijger net als de dinosaurus uitgestorven door een meteorietinslag? Amerikaanse wetenschappers zeggen nieuw bewijs te hebben voor deze controversiële theorie.
Een kleine 13.000 jaar geleden bevond de wereld zich in de slotfase van de laatste ijstijd. Nog één keer werd het flink koud, daarna ging de temperatuur omhoog en ontstond onder andere het veenlandschap waar wij nu op wonen. Die laatste koude periode duurde ruim duizend jaar en staat bekend als de Jonge Dryas.
De Jonge Dryas had grote invloed op de flora en fauna. Door de abrupte kou was er niet meer genoeg voedsel voor iconische ijstijddieren zoals de wolharige mammoet, mastodont, sabeltandtijger en grondluiaard. Ook de menselijke populatie lijkt in die tijd te zijn gekrompen.
Waarom werd het, terwijl de ijstijd ten einde liep, toch nog even heel koud? De gangbare verklaring is dat smeltwatermeren in Noord-Amerika overstroomden. Het ijskoude water stroomde de Atlantische Oceaan in en veroorzaakte daar een stilstand in de golfstroom, wat vervolgens leidde tot een wereldwijde afkoeling – wat enigszins aangedikt ook gebeurt in de film The Day After Tomorrow.
Newton
Sommige wetenschappers denken echter dat deze meren niet vanzelf zijn overstroomd. Zij stellen dat een gigantische inslag van een ruimterots deze gebeurtenis heeft ontketend. Een dergelijke inslagtheorie werd eind zeventiende eeuw al geopperd door de gerenommeerde wetenschappers Edmond Halley en Isaac Newton.
In 2006 bliezen Amerikaanse wetenschappers nieuw leven in de Jonge-Dryas-inslaghypothese. Sindsdien is de theorie controversieel. Regelmatig verschijnen publicaties met bewijs voor de hypothese, gevolgd door publicaties waarin dat bewijs weer wordt ontzenuwd.
Nu hebben geologen van de Universiteit van South Carolina weer een flinke duit in het zakje gedaan. In wetenschappelijk tijdschrift Scientific Reports presenteren ze nieuw bewijs dat aan het begin van de Jonge Dryas een grote meteorietinslag in Noord-Amerika heeft plaatsgevonden. Maar ook hun publicatie ligt alweer onder vuur.
Platina
De geologen onderzochten de bodem van White Pond, een ondiep meer in de Amerikaanse staat South Carolina. Via koolstofdatering stelden ze van een tien centimeter dikke grondlaag vast dat die tussen de 12.835 en 12.735 jaar oud is – wat overeenkomt met het begin van de Jonge Dryas.
In de laag vonden ze veel meer platina dan palladium. Beide elementen komen in aardse grond gewoonlijk in zeer kleine hoeveelheden voor. Het extra platina moet volgens de onderzoekers van een buitenaardse bron komen. Hun conclusie: aan het begin van de Jonge Dryas heeft een grote meteorietinslag plaatsgevonden.
Ontbijtanalogie
Volgens kwartairgeoloog Wim Hoek van de Universiteit Utrecht is deze conclusie echter wetenschappelijk slecht onderbouwd. Ten eerste heeft hij zijn twijfels bij de dateringsmethode. ‘Ze hebben koolstofdatering gedaan via waterplantzaden, maar dat kan een foutmarge van tot een paar duizend jaar opleveren. Dat komt doordat waterplanten hun koolstof opnemen vanuit de ondergrond of waterkolom’, zegt hij.
Daarnaast is de onderzochte bodem volgens Hoek ongeschikt doordat de snelheid waarmee grond wordt afgezet varieert. Daardoor hoeft het platina-overschot niet op één moment te zijn ontstaan. ‘In de onderzochte periode is er volgens de auteurs gedurende bijna 2400 jaar geen nieuwe grondlaag bijgekomen. Daardoor kun je in één laag van alles vinden’, zegt Hoek. ‘Het platina kan best uit de ruimte zijn gekomen, maar dan geleidelijk, via de kosmische neerslag die voortdurend op aarde terechtkomt en ook de achtergrondwaardes in de rest van de boring heeft veroorzaakt.’
Hoek licht dat toe met een ontbijtanalogie. ‘Stel dat je elke dag de krant leest bij het ontbijt en nooit de tafel opruimt. Dan kun je achteraf aan de kruimels tussen de kranten precies zien wat je wanneer hebt gegeten’, zegt hij. ‘Maar als je je krantenabonnement een jaar stopzet, gaan er dat jaar een heleboel kruimels door elkaar zitten. Dan vind je tussen die twee kranten veel meer kruimels dan normaal, maar die zijn daar niet allemaal op hetzelfde moment terechtgekomen.’
Bosbranden
De Amerikaanse onderzoekers vonden verder in de bodemmonsters een overschot aan roetdeeltjes die aan het begin van de Jonge Dryas zouden zijn ontstaan. Dat wijst volgens hen op een grote hoeveelheid bosbranden, veroorzaakt door de meteorietinslag.
Ook hierbij twijfelt Hoek echter aan de datering. ‘Als je houtskool dateert, weet je wanneer dat hout is ontstaan. Maar je weet niets over wanneer de brand heeft plaatsgevonden’, zegt hij. ‘Dat kan een paar honderd jaar later zijn geweest, afhankelijk van hoe oud het bos was en uit welke jaarring het houtskool kwam.’
Daarnaast zijn bosbranden volgens Hoek niet noodzakelijk het gevolg van een kosmische inslag. ‘Ook in Nederland zijn er in die periode veel bosbranden geweest. En die komen echt niet door een inslag in Noord-Amerika. Nu nog ontstaan vaak natuurlijke bosbranden.’
De onderzoekers melden tevens in hun publicatie dat de Jong Dryas-grondlaag vergeleken met omliggende grond weinig sporen bevat van schimmels die in de mest van grote herbivoren voorkomen. Dat komt volgens hen overeen met een plotselinge afname in de hoeveelheid mammoeten en andere megafauna. ‘Je ziet in die grondlaag inderdaad een afname in het aantal schimmels’, zegt Hoek. ‘Maar in de grafiek zie je nog een stuk of zes van dat soort afnames. Daar zeggen deze onderzoekers dan weer niks over.’
Diamantjes
Volgens de onderzoekers draagt hun resultaat bij aan een almaar groeiende stapel bewijs voor de inslaghypothese. Eerdere onderzoeken vonden namelijk elders op de wereld ook al platinapieken in 12.800 jaar oude grondlagen – onder andere in Chili en Zuid-Afrika. In die grondlagen werden bovendien andere sporen gevonden van een kosmische inslag, waaronder piepkleine diamantjes en iridium, een element dat ook veel te vinden is in grondlagen die ten tijde van de dino-uitsterving zijn gevormd.
‘We blijven bewijs vinden, op steeds meer plekken wereldwijd’, zegt onderzoeksleider Christopher Moore van de Universiteit van South Carolina in een persverklaring. ‘De afgelopen jaren zijn talloze artikelen verschenen die vrijwel allemaal het idee steunen dat een buitenaardse inslag of komeetregen de klimaatverandering in het Jonge Dryas heeft veroorzaakt.’
Krater
Echt onomstotelijk bewijs voor een kosmische inslag heb je pas wanneer je een inslagkrater vindt. Denk aan de Yucatan-krater in Mexico, veroorzaakt door de meteoriet die een einde maakte aan het dinotijdperk. Volgens de onderzoekers bevindt die krater zich wellicht op Groenland. Daar vonden wetenschappers in een onlangs ontdekte krater ongewoon grote hoeveelheden platina en iridium.
Het is echter nog volstrekt onzeker wanneer die krater precies is ontstaan. ‘Eerst dachten ze dat een krater in Carolina de inslagkrater was, maar die bleek vele malen ouder’, vertelt Hoek. ‘Nu is het die krater in Groenland, maar die is voorlopig gedateerd op ergens tussen twee miljoen en tienduizend jaar geleden.’ Bovendien zijn er volgens Hoek in het ijs rond de krater geen gesteentefragmenten uit de ondergrond van de inslagkrater te vinden, terwijl die zich bij een grote meteorietinslag over het hele gebied zouden moeten verspreiden.
‘Steeds dezelfde club’
Is de mammoet op dezelfde manier aan zijn eind gekomen als de dinosaurus? Voorlopig is er nog lang geen overtuigend bewijs dat er überhaupt een grote meteorietinslag was aan het begin van de Jonge Dryas. En zelfs als dat is gebeurd, hoeft dat niet de hoofdoorzaak te zijn van de koude periode en de daaruit volgende uitstervingsgolf.
Moore verwacht echter dat de theorie wel langzaamaan aan terrein zal winnen. ‘Bij dit soort wetenschappelijke bevindingen duurt het vaak erg lang voor ze alom geaccepteerd worden. Dat was ook het geval toen voor het eerst werd voorgesteld dat de dinosauriërs door een meteorietinslag zijn uitgestorven’, zegt hij.
Hoek denkt daar anders over. De afgelopen jaren werkte hij al mee aan enkele kritische publicaties over de inslaghypothese. Hij is dan ook geschokt dat het huidige artikel in Scientific Reports is geaccepteerd. ‘Het is steeds dezelfde club onderzoekers die hierin gelooft. In artikelen verwijzen ze alleen maar naar elkaar en negeren ze meer kritische artikelen. De peer review is dan waarschijnlijk ook verricht door hun vriendjes, die in de literatuurlijst genoemd worden.’