Verschillende soorten zeedieren kunnen zeewater filteren door virussen op te nemen. Deze virussen infecteren de zeedieren niet. Door de opname vermindert de hoeveelheid virussen in de zee, wat voordelig is voor organismen die wél gevoelig zijn voor de virussen.
In een glas zeewater zitten wel 150 miljoen virusdeeltjes. Uit recent onderzoek van het Nederlandse Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) blijkt dat verschillende zeedieren verrassend goed zijn in virusdeeltjes uit het water te halen, zonder zelf ziek te worden.
Vooral de gewone broodspons is een bijzonder goede filter – deze soort filterde tijdens het experiment binnen drie uur wel 94 procent van de virussen uit zeewater. ‘Van alle geteste organismen waren de sponzen verreweg het beste in virussen filteren’, vertelt Jennifer Welsh, marien ecoloog bij het NIOZ.
Filterkampioen
Voor het onderzoek gebruikte Welsh een virus dat normaal gesproken algen infecteert. Het team van Welsh hield tien verschillende zeedieren in potjes met zeewater. Daar voegde ze een afgemeten hoeveelheid virusdeeltjes van het algenvirus aan toe. Na drie uur en na vierentwintig uur mat ze nogmaals hoeveel virusdeeltjes er in het water zaten.
Drie van de tien dieren bleken geen virussen te filteren, drie andere dieren niet genoeg om een verschil te merken. De andere vier – kokkels, krabben, oesters en sponzen – maakten wel een duidelijk verschil.
Binnen vierentwintig uur filterden oesters 12 procent van de virusdeeltjes uit het water en kokkels 43 procent. Krabben bleken nog efficiënter, met een afname van 90 procent. Maar de absolute topper is de spons: binnen vierentwintig uur verwijdert deze 98 procent van de virusdeeltjes. De eerste 94 procent van de virusdeeltjes neemt de spons zelfs al in de eerste drie uur op.
Vergelijkend onderzoek
Omdat de spons na drie uur al 94 procent van de virussen had gefilterd, heeft Welsh daar een extra experiment mee uitgevoerd. ‘Na twintig minuten voegden we telkens meer virussen toe’, vertelt ze. ‘Zelfs toen bleven de sponzen zeer efficiënt de virussen uit het zeewater filteren.’
Voor dit onderzoek gebruikte Welsh de gewone broodspons. ‘Deze soort komt heel veel voor in de Noordzee’, zegt Nicole de Voogd, mariene bioloog en sponzenexpert bij het Naturalis Biodiversity Center. De Voogd was niet betrokken bij het onderzoek.
Het verbaast haar niet dat deze sponzen zo goed filteren. ‘Sponzen zijn typische filterfeeders. Ze halen allerlei voedsel, zoals algen en bacteriën, uit het water. In dit onderzoek kregen de sponzen ook niks te eten, dus ze moesten de virussen wel opnemen, zelfs als deze weinig voedselwaarde hebben’, legt ze uit.
Ook was het al eerder bekend dat sponzen virussen kunnen opnemen. Volgens de Voogd is het eerste onderzoek hiernaar al gepubliceerd in 2006. ‘Maar het onderzoek van Welsh vergelijkt wel heel mooi de verschillende zeedieren. Daarnaast is dit een kwantitatieve studie: we wisten wel dát sponzen virussen filterden, maar niet hoeveel.’
Zoutwaterboerderijen
Volgens Welsh is de invloed van dit soort filterfeeders op de virusecologie in de zee tot nu toe flink onderschat. ‘Maar in de zee is de situatie natuurlijk een stuk complexer dan in het lab’, voegt ze daaraan toe. ‘Meerdere soorten leven daar naast elkaar en factoren als temperatuur, getijden en uv-straling kunnen ook invloed hebben.’
Desondanks ziet Welsh wel een duidelijke toepassing voor haar resultaten: ‘In zoutwaterboerderijen worden vissen gekweekt voor consumptie. Dit gebeurt in kooien die direct in contact staan met de zee. Doordat deze vissen in een monocultuur dicht bij elkaar leven, kunnen virussen makkelijker verspreiden. Door sponzen aan de kooien toe te voegen, kan dit wellicht voorkomen worden.’
De Voogd heeft hier nog zo haar twijfels bij. ‘Het onderzoek focust maar op één spons en op één soort virus’, zegt ze. ‘Om zeker te weten dat sponzen op zoutwaterboerderijen kunnen helpen, moet je eerst meer onderzoek doen.’