Neurowetenschapper en psychiater Iris Sommer blikt terug op het schrijven van haar nieuwe boek Het vrouwenbrein, waarin ze de verschillen tussen de vrouwelijke en mannelijke hersenen behandelt.
Hoe kwam dit boek tot stand?
‘Ik heb een liefde voor taal, schrijven en lezen, en raak geïnspireerd door dingen die ik op mijn werk tegenkom. Met dit onderwerp voelde ik me een soort detective. Ik was echt iets op het spoor. Wel ben ik heel traag. Het schrijven is echt een hobby. Ik stel mezelf geen deadline, dus ik doe gerust drie à vier jaar over een boek. Ik ga niet elk jaar een boek afraffelen.’
Waarom dit boek?
‘Door de biologie heen is de algemene regel: hoe meer hersencellen, hoe slimmer. Mijn eigen ervaring is dat vrouwen toch wel grof gezegd alles kunnen wat mannen kunnen. Maar onze hersenen zijn een fors stuk kleiner. We hebben 11 procent minder volume en 17 procent minder zenuwcellen in de grote hersenen. Hoe kan het nou dat je met zoveel minder hardware toch tot soortgelijke prestaties komt? Ik vond het een mysterie.’
Had u dit boek ook geschreven als u een man was geweest?
‘Ik weet niet of ik dat had gedurfd. Je mag andere nieren hebben, je mag andere darmen hebben, je mag sinds kort zelfs een ander hart hebben. Maar andere hersenen: dat is voor veel mensen toch wel tegen het zere been. Dat heeft ermee te maken dat we vroeger dachten dat de kleinere hersenen van vrouwen betekenden dat ze dommer zijn dan mannen.’
Welke verschillen zien we nog meer?
‘Gegeven eenzelfde opleiding zijn mannen en vrouwen min of meer even intelligent. Persoonlijkheid is een heel ander verhaal. Gemiddeld genomen zie je dat vrouwen wat behoudender zijn, meer risico vermijden en wat sneller beren op de weg zien. Mannen hebben wat meer aanleg voor bravoure en wat meer vertrouwen in hun eigen kunnen.
Niet alleen in persoonlijkheid, maar ook in het immuunsysteem en stress-systeem zie je grote verschillen tussen mannen en vrouwen. Een echte eyeopener vond ik dat de verbranding in de hersenen bij vrouwen een fors stuk hoger is dan bij mannen. Mannen kunnen waarschijnlijk niet zo’n hoge verbranding aan. Mitochondriën, de kleine machientjes die in cellen zorgen voor glucoseverbranding, erven namelijk mee met de eicel. Vrouwen en mitochondriën zijn samen geëvolueerd en zijn een hele goede match. Mannen krijgen ze van hun moeder en daar moeten ze het maar mee doen. Ik stel me altijd voor dat een man op een vrouwenfiets moet fietsen. Net iets te klein, stuur net iets te laag en met zijn knieën tegen het stuur. Hij komt wel vooruit, maar hij moet zich daaraan aanpassen.’
Wat kunnen we met deze kennis?
‘De andere basis die vrouwen en mannen hebben, geven verschillende kwetsbaarheden. En die kwetsbaarheden zie je terug in het risico op bepaalde hersen-aandoeningen. Vrouwen hebben dubbel zoveel kans om uiteindelijk dementie te ontwikkelen, terwijl mannen dubbel zoveel kans hebben om de ziekte van Parkinson te ontwikkelen. Autisme is iets wat vier keer zo vaak bij mannen en bij jongens voorkomt, terwijl vrouwen en meisjes juist twee keer zo vaak depressie en angst ontwikkelen. Door de verschillen hebben vrouwen en mannen ook een andere diagnostiek en andere behandelingen nodig. Dus ik hoop dat we meer toe gaan naar genderspecifieke richtlijnen. Ik denk dat het belangrijk is sekseverschillen in het brein niet weg te poetsen.’