Hoe komen wetenschappers tot dat ene inzicht dat het verloop van hun carrière bepaalt? Daarover vertellen ze in de rubriek Eureka, elk weekend in het AD, verzorgd door de redactie van New Scientist. Deze week: Reint Jan Renes, lector psychologie voor een duurzame stad bij de Hogeschool van Amsterdam.
‘Als sociaal psycholoog bestudeer ik de dagelijkse realiteit en hoe mensen daarin handelen. Nederland bevindt zich nu midden in een pandemie en niet iedereen volgt maatregelen zoals afstand houden en handenwassen. Hoe komt dat toch, vraag ik me af. Vervolgens kijk ik naar gedrag van individuen en groepen en probeer ik dat te verklaren.
Aan het begin van mijn promotie was ik best naïef. Ik dacht dat we sociale psychologie bestuderen vanuit het idee dat het ergens direct nut heeft in de samenleving. Niets bleek minder waar, althans, dat voelde voor mij zo. Met mijn collega’s waren we vooral bezig op de vierkante millimeter. We deden kleine experimenten in het lab, die uiteindelijk een publicatie in een wetenschappelijk tijdschrift opleverde.
Ik sprak in die tijd met collega’s uit Delft of Eindhoven. Die waren wel praktijkgericht bezig. Toen viel het kwartje. Ik voelde me ongelofelijk ongemakkelijk. Die bèta’s van de technische universiteiten hebben natuurlijke afzetgebieden. Ze ontwikkelen iets voor Phillips en een paar maanden later wordt het ergens voor gebruikt. Daarom besloot ik om in 2003 over te stappen naar Wageningen University, naar de groep van Cees van Woerkum. Omdat ik wist dat daar een sociaal psycholoog zat die kennis inzette voor vraagstukken op het terrein van gezondheid en milieu.
In 2011 ben ik naar de Hogeschool Utrecht gegaan en ik kreeg daar expliciet de opdracht om wetenschappelijke kennis in te zetten voor maatschappelijke nut. Een paar jaar na mijn aanstelling was er een vak met de naam van mijn onderzoeksgroep voor alle tweedejaars studenten, met vragen uit de samenleving en hoe je met een wetenschappelijk kijk daar iets voor kan ontwikkelen.’