Hoe komen wetenschappers tot dat ene inzicht dat het verloop van hun carrière bepaalt? Daarover vertellen ze in de rubriek Eureka, elk weekend in het AD, verzorgd door de redactie van New Scientist. Deze keer: Eddie Brummelman, universitair docent pedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam.
‘In 1898 introduceerde de Britse arts Henry Havelock Ellis de term narcisme. Hij kwam erachter dat sommige van zijn patiënten het fijn vonden om naakt voor de spiegel te liggen en naar zichzelf te kijken.
Narcisme is een persoonlijkheidstrek die te maken heeft met het gevoel van verheven zijn boven andere mensen. Het betekent niet dat je tevreden bent met jezelf, of dat je jezelf leuk vindt, maar wel dat je de overtuiging hebt dat je specialer bent dan andere mensen. En dus automatisch ook dat je meer rechten hebt dan anderen.
Heel lang heeft het idee geleefd dat narcisme ontstaat door een gebrek aan ouderlijke warmte en liefde in de kindertijd. Kinderen blazen zich als het ware van binnen op om te compenseren voor het gebrek aan warmte.
Mijn grootste moment van inzicht was toen we ontdekten dat dit idee niet klopte. Samen met ouders en kinderen hebben we een onderzoek opgezet en in kaart gebracht wat het narcismeniveau van de kinderen is en hoeveel warme en liefde ze thuis ervoeren. Wat bleek? Het gebrek aan liefde en warmte was niet voorspellend voor een narcistische ontwikkeling. Wel kwamen we erachter dat als kinderen worden overgewaardeerd dat bijdraagt aan de ontwikkeling van narcisme. Narcisme is een aangeleerde overtuiging die je opbouwt op basis van boodschappen uit je sociale omgeving.
Bij mij heeft dit inzicht ertoe geleid dat ik meer compassie voel voor narcistische kinderen. Ze moeten zich voortdurend bewijzen om de liefde van anderen te verdienen. Dat maakt ze kwetsbaar.’