De meeste T. rex-exemplaren waren nog volop in de groei toen ze stierven. Die conclusie trok de beroemde paleontoloog Jack Horner nadat hij de fossiele botten van de dino’s onder de loep nam.
Horner sneed de botten van verscheidene dinosauriërs doormidden om de binnenste lagen te onderzoeken. Tot zijn verrassing vond hij in zowel de botten van jonkies, als in die van volwassen dino’s, duidelijke tekenen van groei.
Hij zag in de buitenste botlagen kanalen voor bloedvaten en cellen die een rol spelen bij botvorming, de zogeheten osteocyten. Volgens Horner bewijst deze vondst dat ook volwassen dinosauriërs nog doorgroeiden. Hij presenteerde zijn resultaten deze week tijdens een conferentie van de Society of Vertebrate Paleontology.
Nog niet volgroeid
Horner onderzocht onder andere zes T. rex-exemplaren en een gigantische Allosaurus. Alle bleken tijdens hun dood nog in een groeispurt te zitten.
Dinobotten waren wel degelijk in staat hun groei te stoppen. De paleontoloog vond namelijk ook enkele fossiele botten die geen osteocyten en bloedvaten meer bevatten. Maar het merendeel van de dino’s het einde van hun groei nog niet bereikt toen ze stierven, meent Horner.
Flinke dino’s
‘Ik denk zelfs dat alle T. rex-exemplaren die we tot nog toe hebben gevonden nog groeiden toen ze stierven’, liet Horner weten aan Nature News. Hij denkt dat de botten niet zozeer in de lengte groeiden, maar in volume toenamen. Dat zou betekenen dat dinosauriërs niet hoger, maar wel een stuk massiever konden worden dan tot nog toe werd gedacht.
De vondst lijkt te verklaren waarom verschillende fossielen van dezelfde dinosaurussoort soms sterk verschillen in botmassa. Het gaat dan wel degelijk om dezelfde soort dino, maar het verschil is te wijten aan een flink leeftijdsverschil.