Hoe komen wetenschappers tot dat ene inzicht dat het verloop van hun carrière bepaalt? Daarover vertellen ze in de rubriek Eureka, elk weekend in het AD, verzorgd door de redactie van New Scientist. Deze keer: Hannelore Bové van de Universiteit Hasselt.
‘Als kind wist ik een ding zeker: ik wil wetenschapper worden. Als jong meisje ging ik bijen vangen in de tuin en legde ik die onder een microscoop. Voor mijn verjaardag kreeg ik fysicadozen om daar zelf mee te experimenteren.
Het mooie aan onderzoek doen is om met behulp van je eigen creativiteit en nieuwsgierigheid bepaalde theorieën te toetsen die soms leiden tot iets concreets. In mijn onderzoek wilde ik gaan kijken wat het effect was van roetdeeltjes op het longweefsel. Die deeltjes komen vrij bij alle processen waarbij iets wordt verbrand: in een dieselauto of in de barbecue.
Gedurende mijn onderzoek kwam ik erachter dat er geen goede techniek was om roetdeeltjes in het lichaam zichtbaar te maken. Ik was in het lab en eigenlijk per toeval gebruikte ik een speciale laser die heel snel aan en uit gaat. Vervolgens gebeurde er iets bijzonders. Die deeltjes zonden licht uit. We zagen ze oplichten als heldere sterren tijdens een donkere nacht. Dit is geweldig, was mijn eerste reactie. Op deze manier zijn we namelijk in staat om te bestuderen hoeveel schadelijke roetdeeltjes terechtkomen in ons lichaam en kunnen we beter de nadelige effecten ervan bestuderen.
Met behulp van deze laser hebben we urine onderzocht bij schoolkinderen uit Limburg. Kinderen die dichter bij een drukke weg woonden, hadden meer roetdeeltjes in hun urine.
De wetenschap is vooruitgeholpen. Nu ligt de bal bij de politiek, want politici kunnen echt wat veranderen. Voor roetdeeltjes geldt: hoe minder hoe beter.’