Sommige kinderen krijgen niet uit zichzelf grip op de Nederlandse taal. Onderzoekers van Hogeschool Utrecht creëerden daarom een computerspel en een web-app waarmee die kinderen spelenderwijs alsnog onze complexe grammatica leren te doorgronden.
Aliens en mensen hebben een historische deal gesloten. Ufo’s zullen spoedig onze oceanen, atmosfeer en landmassa’s zuiveren van vervuiling. Als tegenprestatie vragen onze ruimtekornuiten hulp bij het doorgronden van de menselijke taal.
Dit scenario is het startpunt van WaanZINnig: een serious game ontwikkeld voor tienduizenden kinderen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS). Zij moeten de leergierige aliens, en zichzelf, uitleggen waarom een zin als ‘Magnus, ik wil vanavond met jou voetballen’ wel deugt, maar ‘Jou Magnus en ik vanavond voetbal wil’ niet.
Drijvende kracht achter de creatie van deze game is Rob Zwitserlood, projectleider van ZINnig en verbonden aan het lectoraat Logopedie: Participatie door Communicatie van Hogeschool Utrecht. Dertig jaar werkte hij in de klaslokalen van het speciaal onderwijs. ‘Ik heb daar veel leuke en slimme kinderen meegemaakt die toch lage cijfers haalden en sociaal teruggetrokken of agressief gedrag vertoonden, puur omdat elke talige interactie voor hen een worsteling was.’
Curieus
Zo’n 94 procent van alle kinderen beschikt over een wonderbaarlijk talent. Lang voordat ze het woord grammatica kennen, hanteren ze als volleerde meesters haar regels. Onbewust hebben ze daar pratend en luisterend een instinctief gevoel voor ontwikkeld. Zij wel. ‘5 tot 7 procent van de kinderen mist de aanleg om dat gevoel te ontwikkelen’, zegt Zwitserlood.
Op de dubbele schermen in zijn thuiskantoor annex bijkeuken speelt hij het filmpje Abigail1.mov af. Een roodharig meisje van acht doet zichtbaar haar best om te vertellen over haar bezoek aan een optreden van Ali B. Haar formuleringen zijn echter curieus. Na elke zin kijkt ze vertwijfeld uit haar ogen: heeft iemand mij begrepen? Meermaals reageert ze op een vraag met ‘ik weet niet’. ‘Ze weet het heus wel’, becommentarieert Zwitserlood. ‘Maar ze weet niet hoe ze het moet vertellen.’
Abigail en haar lotgenoten moeten hun beperking maar accepteren. Want na hun zevende of achtste jaar is de taalgevoelige periode waarin ze grip kunnen krijgen op grammatica verstreken. ‘Dat werd tenminste lang gezegd. Maar toen ik voor mijn promotieonderzoek kinderen met een TOS volgde, kwam ik tot een heel andere conclusie’, stelt Zwitserlood. ‘Met ZINnig ontwikkelen we daarom samen met logopedisten interventies voor deze ‘oudere’ kinderen.’
Ingewikkeld
Met enkele muisklikken lanceert Zwitserlood de web-app SponTaal. Daarin staat een gesprekje paraat van een meisje dat over haar huisdieren praat. ‘Mijn vissen wasse dood. En mijn hamster ook. Mijn eerste hamster was niet lief. Hij bijtte mijn zus. Als een hamster lief is dan mag die dat zijn. Mijn eerste hamster houdt heel graag van… zoiets huizen. Mijn nieuwe hamster heeft die niet.’
Zwitserlood vinkt per zin de terugkerende patronen en fouten aan. Als na grondige analyse duidelijk is waar het precies aan schort, is het de beurt aan de aliens van WaanZINnig. Zij vliegen over de aarde en stuiten op tal van opmerkelijke aardse fenomenen, zoals een pinguïn die op een boerderij aan het zonnen is. Spelers krijgen deze taferelen te zien op prenten en kunnen op bijvoorbeeld de pinguïn klikken. Daardoor verschijnt een zinnetje in beeld, met daaronder geanimeerde icoontjes. Elk icoontje staat voor een woordsoort. Aan de spelers de taak om de zin via de juiste icoontjes op te bouwen.
Het oogt vrij ingewikkeld. ‘Dat is het mooie’, zegt Zwitserlood. ‘Veel kinderen met een TOS zijn visueel juist sterk. Ik heb ze heel vaak klik na klik complexe maar correcte bouwsels van verschillende lagen zien maken. Op deze manier krijgen ze een dieper, visueel begrip van hoe zinsbouw nu eigenlijk werkt.’
Het lectoraat logopedie wil de komende tijd onderzoeken in hoeverre deze training zich vertaalt in betere spreek- en leesvaardigheid. Om het spel daarna op de Nederlandse markt uit te brengen. Wees dus niet verrast als je bij je volgende nachtelijke ufo-ontvoering tot kalmte wordt gemaand in feilloos Nederlands.
De methode
Een dwaaltocht door een labyrint. Voor kinderen met een taalontwikkelingsstoornis kan elke les op school en zelfs elk gesprek zo aanvoelen. Zij missen een intuïtief inzicht in grammatica en zinsbouw. Hogeschool Utrecht lanceerde daarom met steun van Regieorgaan SIA het project ZINnig. Daarin komen logopedisten, ICT’ers, designers en studenten samen om software te creëren die deze kinderen kan helpen, zodat zij in onze talige wereld niet langer hoeven te verdwalen.
Het resultaat
Dankzij de web-app SponTaal kunnen logopedisten makkelijker ontdekken waar en hoe het grammaticale begrip van kinderen met een taalontwikkelingsstoornis hapert. De kleurrijke game WaanZINnig laat kinderen zinsbouw op een beeldende manier begrijpen. Voor deze knappe staaltjes co-creatie ontving ZINnig in 2020 de RAAK-award, een prijs voor praktijkgericht onderzoek.
De onderzoeker
De wetenschap krijgt maar weinig grip op kinderen die weinig grip krijgen op taal. Toch heeft Ellen Gerrits, lector logopedie aan Hogeschool Utrecht, een plan om die kinderen te helpen.
Ellen, gefeliciteerd met de RAAK-award. Trots?
‘Natuurlijk! En niet alleen door de prijs. Anekdotes van logopedisten maken me ook blij. Zo vertelde eentje mij over een jongen die zijn been had gebroken, niet kon lopen, maar toch zijn moeder overtuigde om hem naar de logopedie te brengen, omdat hij zo graag onze game WaanZINnig wilde afmaken. Dat enthousiasme is precies wat we willen opwekken.’
Kunnen we met zulke games kinderen van een taalontwikkelingsstoornis (TOS) afhelpen?
‘Dat is iets te hoopvol gesteld. We hebben het niet over een taalachterstand die je met wat bijspijkeren kunt wegwerken. Een TOS is, net zoals autisme en dyslexie, een neurobiologische stoornis. Er verloopt iets anders in het brein. Wat en hoe precies, dat blijft een mysterie, maar een grote groep kinderen met een TOS zal waarschijnlijk levenslang taalzwak blijven. Maar dat hoeft niet fnuikend te zijn voor hun verdere leven. Taalvaardigheid vergroten is dan ook maar een van onze behandeldoelen.’
Wat is het hogere doel?
‘We oefenen bij logopedie al die woorden en zinnen niet om kinderen alleen maar hoger te laten scoren op taaltoetsen. We willen ervoor zorgen dat een kind thuis gesprekken kan voeren, de spelregels begrijpt tijdens buitenspelen en op school instructies kan volgen. ‘Participatie door communicatie’, luidt het motto van ons lectoraat.’
Hangt dat participatievermogen niet juist af van die taalvaardigheid?
‘Nee. We zien kinderen die echt veel moeite hebben met het kiezen van woorden en het formuleren van zinnen. Toch zijn ze supercommunicatief. Ze nemen je bijvoorbeeld met allerlei beeldende gebaren en gezichtsuitdrukkingen actief mee in hun gedachten en wensen. We noemen dit communicatieve redzaamheid. Kinderen die dit minder hebben, ervaren meer miscommunicatie, isolatie en frustratie, ook al scoren ze misschien beter op taaltesten.’
Hoe vertaalt uw lectoraat deze inzichten naar doelstellingen?
‘Wij willen in hechte samenwerking met logopedisten, kinderen en hun ouders methodes en therapieën ontwikkelen die kunnen bijdragen aan de communicatieve redzaamheid. Zodat alle kinderen met een TOS straks volop kunnen participeren in hun leefwereld.’
Deze rubriek is tot stand gekomen in samenwerking met Nationaal Regieorgaan Praktijkgericht Onderzoek SIA.