José van Dijck is sinds 2017 hoogleraar media en digitale samenleving aan de Universiteit Utrecht. Vorige week kreeg ze de Spinozapremie, de hoogste onderscheiding in de Nederlandse wetenschap.
Grootheden als Ben Feringa, Robbert Dijkgraaf en Heino Falcke zijn José van Dijck voorgegaan als ontvangers van de Spinozapremie. De jury noemt haar ‘een topspeler in het internationale veld van de mediastudies die met haar onderzoek de noodzaak aantoont om kritisch te kijken naar de invloed van digitale platforms, data en algoritmen op onze democratie. Haar inzichten helpen de maatschappelijke impact van nieuwe media te begrijpen en openen de discussie over publieke waarden in de platformsamenleving.’
Van Dijck werd aan het begin van dit millennium voorzitter van de afdeling Mediastudies van de UvA en later decaan van de Faculteit der Geesteswetenschappen van diezelfde universiteit. Ze was de opvolger van Robbert Dijkgraaf en Hans Clevers als president van de Koninklijke Akademie voor Wetenschappen en is sinds 2017 universiteitshoogleraar media en digitale samenleving aan de Universiteit Utrecht.
De toekenning van de Spinozapremie is niet alleen een grote eer, maar betekent ook dat u tweeënhalf miljoen euro mag besteden.
‘Dat is correct. We hebben aan de Universiteit Utrecht een prachtig interdisciplinair onderzoeksprogramma dat zich richt op hoe we de digitale samenleving zouden kunnen (be)sturen. Daarin werken promovendi, postdocs en universitaire onderzoekers aan verschillende thema’s rondom de implementatie van datastromen, algoritmen en platforms op basis van publieke waarden als privacy, transparantie, democratische controle en gelijkheid. Niet alleen gemeenten en lagere overheden maar ook scholen en culturele instellingen worstelen met het verantwoord gebruik van digitale technologie en daarmee willen wij hen helpen. Dit geld geeft een impuls aan vooral jonge onderzoekers—een nieuwe generatie die multidisciplinair wordt opgeleid.’
U hamert altijd op multidisciplinariteit. Leidt deze prijs ook tot mooie samenwerkingen?
‘Zeker. Binnen ons programma werken we nu al goed samen met onderzoekers uit media en cultuur (geesteswetenschappen), rechten en bestuurskunde (sociale wetenschappen) en informatica (bèta-disciplines). Dat is niet alleen heel spannend, maar levert ook veel op. Bijvoorbeeld, met publieke waarden moeten vanaf het ontwerp van algoritmen rekening worden gehouden; je kunt niet achteraf pas gaan nadenken over de implementatie ervan. Goed bestuur vereist inzicht in wat gebruikers doen met technologie en, omgekeerd, wat technologie doet met gebruikers.’
U bent in allerlei functies al decennia onderdeel van de internationale wereld der geesteswetenschappen. Wat is daar zo mooi aan?
‘Bijna alles! In dit vakgebied gaat het over mensen, over waarden, en vraag je je af op welke voorwaarden je met elkaar kunt samenleven. Dat kan gaan van esthetische waarde – collega’s van kunstgeschiedenis die mij bijvoorbeeld uitleggen waarom een schilderij mooi is – tot ethische waarden zoals gerechtigheid en gelijkheid. In de geesteswetenschappen gaat het over de essenties van het mens-zijn en het samenleven en dat is razend interessant.’
U begon in de jaren tachtig aan een studie Nederlands en nu wint u de hoogte onderscheiding in Nederland.
‘Ik heb nooit spijt van die keuze gehad. Als je niet goed kunt lezen, schrijven of communiceren houdt heel veel op. Geletterdheid als thema is heel belangrijk en het maakt me verdrietig dat de nieuwe generatie steeds minder goed kan lezen en schrijven. Dat kan niet; voor onze samenleving en voor ons mens-zijn. Taal is de kern van de geesteswetenschappen.’
U bent een typische alfa, zijn u en uw collega’s nog steeds het ondergeschoven kind ten opzichte van de bèta’s?
‘Dat is vanwege die interdisciplinariteit een ouderwets en achterhaald beeld. We staan voor een aantal zeer grote maatschappelijke uitdagingen die niet óf door bèta’s óf door alfa’s, voor zo ver zij bestaan, even zullen worden opgelost. Kijk naar een actueel thema als de klimaatcrisis en het IPCC-rapport dat deze zomer is uitgekomen. De klimaatwetenschappers hebben het probleem aangekaart, maar zij staan allesbehalve in hun eentje.’
‘Als je het probleem aanpakt, heb je sociale- en geesteswetenschappers nodig die weten hoe je grote groepen en instituties meekrijgt bij die transitie. Over dat soort vraagstukken moetje niet alleen instrumentele vragen stellen – wat doen mensen met kennis en technologie? – maar ook maatschappelijke – wat doen technologie en kennis met mensen? Bij geesteswetenschappen gaat het over de samenleving als organische kennisbron.’
Kunt u dat met een voorbeeld verduidelijken?
‘In het dagelijkse leven doe ik onder meer onderzoek naar de digitale samenleving. Als geesteswetenschapper ben ik geïnteresseerd in de publieke waarden volgens welke we de digitale samenleving willen vormgeven. We kijken hoe we privacy kunnen waarborgen in het ontwerp van algoritmen en hoe ze discriminatie kunnen vermijden. In mijn werk kan ik niet meer zonder mijn bètavrienden van informatica, maar tegelijkertijd heb ik ook sociale wetenschappers nodig die naar de gebruikers van de platforms kijken. We kunnen moeilijk zonder elkaar.’
‘Die oude apenhiërarchie waar de bèta’s op de top van de rots zaten, is natuurlijk niet helemaal weg, maar er is zeker iets veranderd. Ik zie een kentering in de aanpak van grote problemen. Vroeger was de harde bèta ver van mijn bed, maar steeds meer moeten we elkaars taal leren spreken.’
Waarover maakt u zich, kijkend naar uw vakgebied, het meest zorgen?
‘Een van de prangendste problemen van de huidige tijd is misinformatie, miscommunicatie en desinformatie. Het internet staat er vol mee. Dat is niet alleen een technisch probleem. Het is ook een groot maatschappelijk probleem geworden. We kunnen niet meer los van elkaar onderzoeken hoe dit precies in zijn werk gaat. Als ik meer wil weten over desinformatie, moet ik weten hoe algoritmen en platforms werken. Daar heb ik mijn collega’s uit andere vakgebieden voor nodig. Door samenwerking te stimuleren, raken we verlost van het hokjesdenken. Met elkaar vinden we de juiste benadering zonder elkaar afte troeven.’
Tot slot: de Spinozapremie wordt ook wel de Nederlandse Nobelprijs genoemd. Voelt u dat ook zo?
’Dat is wat overdreven, maar het is natuurlijk wel in Nederland de hoogste erkenning voor wetenschappelijke kwaliteit. Waar ik wel trots op ben, is dat deze prijs een erkenning is voor het nog jonge vakgebied van mediastudies binnen de geesteswetenschappen. De laatste twintig jaar hebben we in Nederland de disciplines media en communicatie echt op de wereldkaart gezet, dankzij de inzet van veel enthousiaste, jonge onderzoekers. Voor hen is deze premie een duwtje in de rug.’
Meer onderscheidingen
De NWO-Spinozapremie wordt jaarlijks toegekend aan drie of vier in Nederland werkzame onderzoekers. Dit jaar zijn dat, naast José van Dijck, Marc Koper (hoogleraar katalyse en oppervlaktechemie aan de Universiteit Leiden), Lieven Vandersypen (hoogleraar quantum-nanowetenschappen aan de TU Delft) en Maria Yazdanbakhsh (hoogleraar cellulaire immunologie van parasitaire infecties aan de Universiteit Leiden). Bart Jacobs (hoogleraar security, privacy en identity aan de Radboud Universiteit Nijmegen) en Judi Mesman (hoogleraar interdisciplinaire studie van maatschappelijke uitdagingen bij Universiteit Leiden) ontvangen de Stevinpremie. De laureaten krijgen ieder 2,5 miljoen euro, te besteden aan wetenschappelijk onderzoek en activiteiten met betrekking tot kennisbenutting.
José van Dijck (Boxtel, 15 november 1960)
José van Dijck is sinds 2017 universiteitshoogleraar aan de Universiteit Utrecht. Van 2001 tot en met 2016 was zij hoogleraar vergelijkende media wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. Van 2015 tot 2018 was ze de eerste vrouwelijke president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Haar recentste boek is The Platform Society. Public Values in an Online World dat in 2018 is verschenen bij Oxford University Press
Dit artikel verscheen ook in Het Parool