Alweer is het niet gelukt om het bestaan van donkere materie onomstotelijk aan te tonen. Signalen die moeten duiden op de aanwezigheid van zogenoemde weakly interacting massive particles (WIMPs) in het heelal blijven nog altijd uit, zo meldt een Amerikaanse onderzoeksgroep in het vakblad Science.
De hoogtepunten van negen jaar metingen zijn twee signalen die mogelijk van WIMPs afkomstig zijn. Met zulke lage aantallen blijft de statistische waarschijnlijkheid echter ver achter bij deze suggestie. Er is bovendien 23 procent kans dat beide gebeurtenissen werden veroorzaakt door normale deeltjes.
Sinds 2003 staan detectoren diep onder de grond in een mijn Soudan, Minnesota, klaar om de astrofysica het bewijs te leveren voor het bestaan van WIMPs. Deze soort donkere materie-deeltjes moeten het tekort aan massa in het heelal verklaren. Als WIMPs in de ruimte voorkomen, dan zouden ze dwars door alles en iedereen op aarde heen vliegen. Maar heel af en toe zouden ze daarbij de kern van een ‘aards’ atoom moeten treffen.
Onderzoekers van het Cryogenic Dark Matter Search (CDMS)-experiment hopen aan te tonen dat deze theorie klopt. Hiervoor ontwierpen ze speciale detectoren, die bestaan uit een germanicum- of siliciumkristal in de vorm van een ijshockeypuck, afgekoeld tot net boven het absolute nulpunt. Daarbovenop zit een laagje metaal. De WIMPs zouden vibraties van het kristal teweegbrengen, die op hun beurt het metaal opwarmen. En dat is te meten.
In de praktijk wil het vooralsnog dus niet lukken om de aanwezigheid van WIMPs met harde gegevens aan te tonen. Diverse keren al schroefde het onderzoeksteam de meetgevoeligheid op, maar zonder resultaat. Ook dit keer moeten we dus vaststellen dat het bestaan van WIMPs voorlopig hypothetisch blijft.
Frans Corthals