Als we de ruimte kunnen zien als een soort net waar de aarde een deuk in maakt waaromheen de maan draait zal de maan dan op een gegeven moment steeds meer naar de zuidpool toe gaan ipv om de evenaar blijven draaien? Dit gebeurt immers ook als je een muntje in een trechter gooit.
Alexandra Beintema
‘In illustraties over de kromming van de ruimte is dat vaak zo weergegeven. En dat is het probleem’, schrijft Jan Peter Hemminga. Inderdaad: de illustratie van het zwaartekrachtveld om de aarde als een soort deuk in de ruimtetijd is een beeldspraak, ofwel een vergelijking van een werkelijke situatie (de maan die om de aarde draait) met iets anders dat je je gemakkelijker kunt voorstellen (een muntje in een trechter).
Dat kan verhelderend werken, want de cirkelbanen van het muntje zie je zo voor je. Maar alle beeldspraken gaan ergens mank. En in dit geval zit hem dat in oriëntatie van de krachten.
Een muntje zal door de zwaartekracht altijd naar beneden worden getrokken, maar in de ruimte zit dat heel anders, zegt Hemminga. ‘De oriëntatie van de aarde kent geen boven en onder, dat is door de mens bedacht.’
De maan wordt ook aangetrokken door de zwaartekracht, maar die werkt altijd in de richting van de aarde. De Zuidpool is dus niet méér ‘beneden’ dan de Noordpool. De diepte van de put is in dit geval geen echte diepte, maar staat voor de potentiële energie ten gevolge de zwaartekracht.
De overeenkomst tussen beide situaties, en dus datgene dat de metafoor wél kan verhelderen, is dat de cirkelvormige beweging van zowel maan als muntje voorkomt dat ze naar binnen vallen.
Dat werkt wel beter voor de maan dan voor het muntje, merkt Menno van der Coelen op. ‘Het muntje heeft te maken met weerstand. Daardoor zal het steeds dieper de trechter in rollen.’ De maan echter heeft in het vacuüm van de ruimte geen last van weerstand, en draait dus al miljarden jaren haar maandelijkse rondjes.