Het is me er toch eentje, die evolutie. Miljarden jaren doen we erover om van bacterie naar zakpijp te gaan, van zakpijp naar vis, van vis naar oerzoogdier, en van oerzoogdier naar mens. Steeds stapjes makend met kleine veranderingen, onder druk van onze omgeving. Die omgeving bestaat natuurlijk uit voedselbeperking, predatie, ziektes, temperatuur en weet ik niet wat. En elk stapje, wanneer succesvol, is een manier om aan die omgeving te ontstijgen. Want een net iets dikkere vacht betekent net iets minder last van de wisselende temperatuur, en een groter lichaam laat die predator wel twee keer nadenken of hij aan gaat vallen. En als hij dan aanvalt, dan helpen die net iets langere benen om sneller te rennen.
Zo zijn wij op een gegeven moment de weg ingeslagen van de bewuste gedachte. Sterk zijn kost een hoop energie en onderhoud, en wie slim is, hoeft niet sterk te zijn. Geen gekke gedachte. Los van een hoog zuurstofgebruik zijn onze hersenen een slimme keus geweest. Er komt een beer achter me aan? Hmm, wat deed mijn opa ook alweer toen dat gebeurde? De bessenstruik is leeg? Gelukkig heb ik er wat bewaard. Vliegt die vogel te snel weg voor me? Dan moet ik iets bedenken wat hem weer te snel af is.. een speer! Zo hebben we ons met relatief kleine inspanning boven de natuur geplaatst, en de situatie waarbij de natuur zijn organismen steeds inhaalt werd doorbroken.
Dat heeft tot gevolg dat we met de natuur onze instincten zijn ontgroeid. En daarmee bedoel ik dan vooral dat we er in het grootste deel van de tijd niet naar luisteren (ze zitten er deels nog wel). Waar een zeemeeuw bij afnemende hoeveelheden van prooi A zich bij een bepaalde dichtheid van die prooi A onbewust keert tot prooi B, handelen wij niet meer naar zulke starre patronen. Maar die patronen zorgen er bij de zeemeeuw wel voor dat prooi A nooit en te nimmer op gaat, als het aan hem ligt. (De welbekende trade-off zorgt er wel voor dat die prooiswitch niet zo hoog ligt dat er nooit een catastrofe plaatsvindt, maar ook niet zo laag dat er zoveel catastrofen plaatsvinden dat de hele boel ten onder gaat.)
Door die onbewuste, instinctieve interacties, patronen en gedragingen, zorgen alle dieren en planten er gezamenlijk voor dat er een stabiel geheel ontstaat. Het toeval en extreme omstandigheden zorgen daarbij voor de variatie; een bosbrand of overstroming gebeurt eens in de zoveel tijd en ‘reset’ het gebied weer, waardoor de samenstelling misschien anders ontwikkeld dan daarvoor. Maar elke soort handelt binnen zijn eigen set van patronen en reageert op de bronnen waar zijn bestaan op rust.
Waar gaat dit heen? Doordat wij ons patroondenken ontgroeit zijn/negeren, hebben wij meer impact gekregen op onze omgeving (de hele wereld dus) dan dat die omgeving aankan. Wij stoppen niet met het vangen van vissoort A, als die een bepaalde ondergrens geraakt heeft, ten faveure van B. Wij gaan door met A tot die op is. Wij stoppen niet met reproduceren als blijkt dat er geen eten is. Met andere woorden: het systeem kan niet meer op ons vertrouwen in zijn voortbestaan. We merken dat nu zelf ook, en beginnen meer en meer na te denken over de oplossingen die nodig zijn om de door ons gemaakte problemen in de wereld op te lossen.
Maar is het dan niet, op een hele tragische manier, ironisch dat we daarbij onze steeds meer en verder geëvolueerde denkkracht gebruiken om problemen op te lossen die we zonder die denkkracht dus nooit gehad zouden hebben? De ultieme 'kafkaëske Catch-22', als je het mij vraagt.