Hoe komen wetenschappers tot dat ene inzicht dat het verloop van hun carrière bepaalt? Daarover vertellen ze in de rubriek Eureka, elk weekend in het AD, verzorgd door de redactie van New Scientist. Deze week: Bettina Sorger, universitair hoofddocent neurowetenschappen aan de Universiteit Maastricht
‘Ik ben geboren in de voormalige DDR. Daar waren niet veel mogelijkheden om je te ontplooien. Nadat de muur was gevallen, greep ik meteen de kans om weg te gaan. In 1991 werd ik als verpleegster aangesteld op de neurochirurgische afdeling van een ziekenhuis in Keulen.
Al vrij snel werd ik geconfronteerd met patiënten waarvan na een auto-ongeluk of hersenoperatie hun bewustzijn onbekend of onduidelijk was. Toch bleef ik met hen praten en zette ik bijvoorbeeld muziek op. Er was altijd twijfel of ik hen bereikte, want ik kreeg op geen enkele manier feedback. Dat was een van mijn motivaties om later psychologie te gaan studeren – omdat ik meer over het bewustzijn van deze patiënten wilde leren.
Na mijn studie verhuisde ik naar Maastricht om te promoveren. Ik ben gaan werken aan het ontwikkelen van een brein-computer-interface (BCI): een apparaat dat de signalen van de hersenen direct kan omzetten in een antwoord of actie.
Tijdens een conferentie in Florence in 2016 kreeg ik het grootste inzicht uit mijn carrière. Aldaar werd een casus getoond van een jonge vrouw die een auto-ongeluk had gehad en van wie gedacht werd dat zij het zogenaamde ‘unresponsive wakefulness syndrome’ had, en dus niet meer bewust was. Maar de onderzoekers lieten plaatjes zien van haar hersenactivatiepatronen, waaruit bleek dat ze in staat was om in gedachten – en na instructie – een potje te tennissen en rond te lopen in haar huis.
Door die hersenscan kon de patiënt laten zien dat ze ‘er wel nog was’ – iets wat in haar gedrag niet herkenbaar was. Ik was in shock, want ik besefte dat dit waarschijnlijk bij vele andere patiënten ook het geval was geweest. Meteen dacht ik weer aan mijn patiënten uit Keulen die mij dus destijds ook gehoord hadden.’