Bert Meijer moet iets van zijn hart. Hij maakt zich grote zorgen over de wetenschap. Over de verwachtingspatronen, de snelheid waarmee veranderingen worden geëist en de manier waarop er naar wetenschap wordt gekeken.
Als hoogleraar chemie onderzoekt Meijer hoe ‘leven’ ontstaat uit het samengaan van vele ‘dode’ moleculen. Daarnaast ontwikkelt hij nieuwe concepten voor materialen in tal van toepassingen.
U en uw collega-wetenschappers zijn op zoek naar oplossingen, vernieuwingen of bijvoorbeeld naar medicijnen tegen ziektes. Hoe gaat dat in zijn werk?
‘Of je nu praat over nieuwe geneesmiddelen, elektronica, batterijen en zelfs software – alles kost vooral heel veel tijd. Het duurt gemiddeld een kleine twintig jaar voordat een nieuwe vondst tot een product leidt dat werkelijk gebruikt kan worden. En we spreken dan alleen over vondsten die tot een product leiden. Veel vondsten stranden op weg naar de toepassing. Maar zonder dit proces is er geen vooruitgang.
Laat ik een voorbeeld nemen van een medicijn dat nu in ziekenhuizen wordt gebruikt en is gebaseerd op een vondst van onze onderzoeksgroep toen ik nog bij DSM werkte. Destijds hebben we nieuwe macromoleculen gemaakt, die eruitzien als een hoog vertakte boom: zogeheten dendrimeren. Dat was rond 1990. Het heeft in 2010 geleid tot de succesvolle ontwikkeling van een fosfaatbindend medicijn dat wordt gebruikt om hyperfosfatemie (overmatig veel fosfaat in het bloed, red.) te behandelen bij patiënten met chronische nierziekte. Deze toepassing had ik nooit voorzien.
Een vergelijkbare ontwikkeling vindt nu plaats met onze supramoleculaire polymeren om in het lichaam bloedvaten te herstellen. Ook dat duurt lang en is niet direct voorzien. Zo heeft elke wetenschapper wel een voorbeeld, uiteraard naast zeer veel ontdekkingen die niet direct tot iets nuttigs hebben geleid. Maar deze opgedane kennis wordt elders weer gebruikt. Dat is het grote goed van fundamenteel en vrij onderzoek.’
Elke vernieuwing begint klein, maar groeit snel bij succes. Dat geeft vaak problemen. En dan?
‘Laat ik dit illustreren aan de hand van plastics. Dat begon met het maken van vervangers van natuurlijke polymeren (cellulose voor de film, en zijde of wol voor kleren). Baekeland en Carothers synthetiseerden zo’n honderd jaar geleden de eerste plastics uit simpele moleculen die uit steenkool werden gemaakt. De ontwikkeling van polymeren is na de Tweede Wereldoorlog heel snel gegaan.
We kunnen ons geen leven meer voorstellen zonder polymeren gemaakt uit fossiele brandstoffen. Je ziet ze overal: in ziekenhuizen, kleding, vervoer, energie, huizen en verpakkingen. De eigenschappen zoals sterkte, elektrische weerstand, doorlatendheid, flexibiliteit zijn ongekend en zijn het gevolg van fundamenteel onderzoek door de jaren heen. Steeds komen er nieuwe opties bij. Met onze stijl van leven en het grote aantallen mensen op aarde, is het uitgesloten om dit allemaal met natuurlijke materialen te doen.
Ondanks hun ongekende eigenschappen en toepassingen lijkt nu plotseling iedereen zich tegen plastics te keren. Waarom? Omdat ze te veel in de natuur achterblijven door slecht menselijk gedrag. Maar ook dit probleem kunnen we oplossen. De microplastics kunnen we met andere structuren tot onschuldige of zelfs nuttig stoffen laten afbreken. Ook recycling maakt een enorme ontwikkeling door. Daarnaast kunnen er ook nieuwe polymeren gemaakt worden die veel sneller door natuurlijke processen worden verwerkt tot grondstoffen. Daar zijn prachtige ideeën over. Er zijn zelfs de eerste fundamentele doorbraken over gepubliceerd. Maar ook dat kost tijd.’
U constateert dat de vraag vanuit de maatschappij groter wordt.
‘De roep om bijvoorbeeld zo snel mogelijk een energietransitie door te voeren is begrijpelijk, maar onmogelijk. Als we niet uitkijken rollen van het ene probleem in het andere. Velen – vaak niet-deskundigen – denken dat de voorziene innovaties heel snel gaan, maar het zijn evolutionaire processen, geen revolutionaire processen. Geef de wetenschap de tijd om met de beste oplossing te komen.’
Kan de wetenschap het tempo van de maatschappij niet meer bijbenen?
‘Ik ben bang van niet. Dat zal leiden tot enerzijds minder groei en minder consumptie, of anderzijds tot meer aandacht voor het creëren van oplossingen. Het ongeduld en de snelle ophef, stoort me.’
Wat moet er volgens u gebeuren?
‘In het onderwijs moet er meer aandacht komen voor de geschiedenis van de wetenschap en de technologie. Het is niet te begrijpen dat we zo weinig kennis hebben over hoe alles tot ons is gekomen. De gemiddelde kennis van wetenschappelijke ontdekkingen en de gevolgen daarvan zijn onderbelicht in het onderwijs, maar zeker ook in kranten, radio en tv.’
Uw collega Ben Feringa wil een miljard erbij voor fundamenteel en vrij onderzoek. Is dat de oplossing?
‘Ik praat liever niet over meer geld voor de wetenschap in een tijd waarin iedereen meer geld vraagt. Ik hoop dat we als wetenschappers de maatschappij duidelijk kunnen maken dat er oplossingen zijn voor bijna alle uitdagingen waar we nu, en in de toekomst, mee geconfronteerd worden. Dat gaat echter niet vanzelf. Het vraagt een enorme inspanning van wetenschappers en technologen. Ik vraag dus eigenlijk om een grotere betrokkenheid van mensen bij het echt oplossen van de uitdagingen.’
Bert Meijer gaat maandag tijdens het Gala van de Wetenschap over dit onderwerp in discussie met Nobelprijswinnaar Ben Feringa. Volg de avond via Instagram.