Een strak onderscheid tussen alfa-, bèta- en gammadisciplines doet de wetenschap geen recht. De verschillende studierichtingen zijn daarvoor te zeer met elkaar verweven, zegt hoogleraar Rens Bod.
Kun je goed overweg met talen, dan ben je een typische alfa. Houd je je liever bezig met het oplossen van wiskundige problemen, dan ben je een echte bèta. Ben je daarentegen geïnteresseerd in psychologie of economie, dan krijg je al snel het etiket gamma opgeplakt. Al vanaf de middelbare school wordt dit onderscheid tussen alfa-, bèta- en gammarichtingen erin geramd. Ook in de wetenschap worden alle vakgebieden netjes ingedeeld onder één van deze drie paraplu’s. Maar die scheiding is alles behalve in beton gegoten, stelt Rens Bod, hoogleraar computationele en digitale geesteswetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. ‘We moeten dat onderscheid los durven laten’, zegt hij. Het is één van de stellingen uit het onlangs verschenen boek 40 stellingen over de wetenschap, dat hij samen met de hoogleraren Remco Breuker en Ingrid Robeyns schreef.
Waarom is het onderscheid tussen alfa, bèta en gamma fictief?
‘Er zijn methoden die worden gezien als specifiek voor elk van de drie stromingen, terwijl je ze op alle drie de gebieden tegenkomt. Neem bijvoorbeeld de historische methode. Die associëren de meeste mensen met de alfawetenschappen. Maar als je goed kijkt, zie je dat sommige bètawetenschappen de historische methode ook gebruiken. Zo bestudeert de paleontologie de geschiedenis van het leven op aarde. De geologie bestudeert de geschiedenis van de aarde zelf. De kosmologie bestudeert de alleroudste geschiedenis van het heelal. De forensische wetenschappen bestuderen juist het recente verleden: wie heeft de moord gepleegd? In al deze voorbeelden komen methoden bij elkaar die specifiek aan alfa-, bèta of gammawetenschappen worden toegeschreven.
Daarnaast zijn er veel problemen in de maatschappij die we eigenlijk alleen maar kunnen oplossen door een benadering te gebruiken die een combinatie is van alfa-, bèta- en gamma. Hierbij kun je denken aan het stikstofprobleem, maar ook aan wetenschappelijke vraagstukken, zoals hoe kinderen taal leren. Ook bij Covid-19 dacht men lang dat we de uitbraak wel konden bestrijden met een puur medische, en dus bèta-aanpak. Het is echter veel lastiger. Zo moet je ook gedragspatronen kunnen voorspellen, om de verspreiding van het virus in te kunnen dammen. Inmiddels hebben ze het Outbreak Management Team verrijkt met sociologen, psychologen en een ethicus.’
In plaats van de gebruikte methode kun je ook kijken naar wat de wetenschap bestudeert: alfawetenschappen bestuderen producten van de menselijke geest, bètawetenschappen bestuderen de natuur en de gammawetenschappen bestuderen het menselijk handelen. Is dit onderscheid niet zinvol?
‘Soms wel. Je wilt natuurlijk niet slechts één universitaire studie hebben. Je hebt altijd categorisaties nodig, zoals een huis kamers nodig heeft. Maar als je die verdeling eenmaal hebt gemaakt, moet je hem ook weer proberen los te laten. Neem bijvoorbeeld alfawetenschappen. Een typisch alfawetenschappelijk onderwerp is de studie van taal: hoe zit taal in elkaar, zijn er universele taalregels? Maar als je dat goed wilt bestuderen, kun je dat niet alleen met alfawetenschappen doen. Dan moet je ook onderzoeken wat er in de hersenen gebeurt. Zo kom je bij de neuropsychologie terecht. Maar als je de hersenen wilt bestuderen, moet je ook weten hoe het brein werkt op moleculair niveau, dus heb je biologen nodig. Zo zie je dat een onderwerp dat typisch alfa is, taal, eigenlijk toch weer alfa-, bèta- en gammadisciplines nodig heeft.’
Zijn er andere, zinvollere indelingen te maken van de wetenschappen?
‘Je kunt de wetenschap opdelen in drie soorten onderzoek. Je hebt puur nieuwsgierigheidgedreven onderzoek, dat geen directe toepassingen heeft. Dan heb je onderzoek dat maatschappelijke toepassingen heeft, dat zich dus richt op een heel duidelijk maatschappelijk probleem. De derde vorm is kritisch onderzoek. Dat zie je vooral terug binnen alfa- en gamma-onderzoek, maar ook wel in de bètawetenschappen als een wetenschapper bijvoorbeeld een eerder gepubliceerd resultaat niet vertrouwt en het wil repliceren.
Het gevaar van dit onderscheid is dat sommige politici misschien zullen zeggen dat nieuwsgierigheidgedreven onderzoek slechts spielerei is. Het is dus belangrijk dat we blijven laten zien dat juist dit onderzoek vaak leidt tot totaal onverwachte toepassingen. Zo heeft de ontdekking van de formele grammatica in de taalkunde ook geleid tot een nieuwe generatie hogere programmeertalen.’
Elk vakgebied heeft dus op zijn eigen manier waarde voor de samenleving. Is het voor een eerlijke financiering van wetenschap dan niet handig om een grove indeling te hebben, zodat je bijvoorbeeld geen nieuwsgierigheidgedreven historisch onderzoek met toegepast natuurkundig onderzoek moet gaan vergelijken?
‘Ja, het is ook niet zo dat wij de indeling, die nou eenmaal bestaat, helemaal willen afschaffen. Maar je moet wel de flexibiliteit hebben hem steeds ter discussie te stellen. Je wilt natuurlijk elke discipline bekostigen en sommige disciplines kosten gewoon meer dan andere. Denk bijvoorbeeld aan dure apparatuur bij experimentele fysica.
Wij vinden dat je elke discipline moet financieren op basis van de intrinsieke kosten: wat kost het om deze discipline in de lucht te houden? Momenteel gebeurt het andersom, we financieren op het aantal diploma’s. Dat leidt tot perverse prikkels, om maar zoveel mogelijk studenten en promovendi te laten slagen en te laten promoveren. Welke disciplines je wilt behouden, is een politieke keuze. Maar als je eenmaal de keuze hebt gemaakt om een discipline in stand te houden, dan vinden wij dat je hem ook op correcte wijze moet financieren: kijk wat het kost en stel dat geld beschikbaar.’
Voor verschillende takken van wetenschap heb je vaak verschillende vaardigheden en aanleg nodig. Is het daarvoor nuttig om de verschillen tussen alfa, bèta en gamma wel te onderkennen, zodat je mensen adequaat kunt voorbereiden en selecteren op die richtingen?
‘In zekere zin wel. Er zijn scholieren die wiskunde op de middelbare school hartstikke leuk vinden en daardoor ook meer getalenteerd zullen zijn voor vakken die een typische bèta-invalshoek hebben, zoals natuurkunde, wiskunde, scheikunde of informatica. Maar de taalwetenschappen of mathematische psychologie liggen zo’n student dan waarschijnlijk ook heel goed. Het zou jammer zijn als pubers al meteen erop worden voorgekookt dat ze een bètastudie moeten doen als ze goed zijn in wiskunde.
Omgekeerd geldt hetzelfde. Mensen die het leuk vinden om gedrag te onderzoeken, hoeven niet per se een gammastudie als sociologie of psychologie te doen. Ze kunnen bijvoorbeeld ook biologie gaan studeren en zich specialiseren in de ethologie, waar men het gedrag van dieren bestudeert. Ook voor de keuzes van studenten moeten we het onderscheid een beetje durven loslaten.’