Conclusies over een mogelijke toename van fraude in de wetenschap kunnen alleen getrokken worden na gedegen onderzoek, betoogt Kees Schuyt.

Sinds de affaire-Stapel is er een discussie ontstaan over de vraag of wetenschapsfraude in de huidige wetenschapsbeoefening toegenomen is en wat daarvan de oorzaken zouden kunnen zijn. Diederik Stapel zelf ziet de oorzaak van zijn absurde verzinselwetenschap in de toegenomen prestatie- en publicatiedruk die vanuit het huidige systeem van wetenschap aan onderzoekers opgelegd wordt. Dit acht ik een al te simpele verklaring.

Onderzoek

Neemt wetenschapsfraude onder de huidige, sterk competitief ingestelde wetenschapsbeoefening dan niet toe? Mijn antwoord is dat we dat niet weten zolang er geen goed en grondig wetenschappelijk onderzoek naar gedaan is.

Allereerst is het onbekend hoeveel plagiaat en fraude er vroeger, ongeveer tot aan 1985, onder het tapijt werd geveegd. Er waren enkele beruchte zaken waarover flink werd geroddeld, maar waar geen verdere consequenties uit volgden. Zonder nulmeting kan men niet vergelijken in de tijd.

Ten tweede is er het teller- en noemerprobleem: er zijn meer meldingen van beweerde fraudes dan twintig jaar geleden, maar de verhouding tussen de gemelde zaken (een selectie) in relatie tot alle verrichte onderzoekingen en publicaties (de populatie) is onbekend. Het aantal gepubliceerde artikelen is zodanig gestegen dat het onmogelijk is geworden om, bijvoorbeeld, alle actuele plagiaatartikelen nog te ontwaren.

Ten derde vergt de veel gehoorde uitleg waarom thans wetenschapsfraude toegenomen zou zijn, zelf enige uitleg. Aan de twee verschijnselen die men al te gemakkelijk causaal met elkaar verbindt (toegenomen druk en toegenomen fraude) kan een onderliggende derde factor ten grondslag liggen die beide toenames kan verklaren. Dat is de schaalvergroting van het wetenschappelijk onderzoek.

Foto: romana klee (creative commons, via Flickr)
Of wetenschappers zich vaker misdragen, is nog niet wetenschappelijk bewezen. Foto: romana klee (creative commons, via Flickr)

Zo waren er in Nederland in 1960 4.000 onderzoekers, in 2010 17.000, van wie ongeveer 6.000 aio’s. Uit onderzoekingen naar wetenschapsfraude komt telkens rond de 1 procent van ondervraagde onderzoekers tot een bekentenis van de ernstigste vormen van wetenschapsfraude (fabricage en falsificatie). Als dit percentage van 1 procent in de tijd ongeveer gelijk blijft – en dat is uit het onderzoek naar ernstige fraude aannemelijk – dan is de kans zeer groot dat er puur kwantitatief viermaal zo veel fraudegevallen plaatsvinden als vroeger (van 40 naar 170 voor Nederland).

Dit blijft percentueel nog steeds een zeer klein aantal op die grotere hoop onderzoekingen; met daarnaast wel de toegenomen gevoeligheid om dergelijke gevallen te melden. Elk geval is er één te veel, maar de causale relatie tussen publicatiedruk en fraude is daarmee nog niet vastgesteld.

Steekproef

Hoe zou je wetenschapsfraude en eventuele oorzaken dan wel kunnen onderzoeken? In het KNAW-rapport Zorgvuldig en integer omgaan met onderzoekgegevens (2012) wordt voorgesteld om de levenscyclus van een onderzoeksproject als onderzoekseenheid te nemen en niet af te gaan op de zelfrapportages van ondervraagde onderzoekers. Onder levenscyclus wordt verstaan: de totale duur van een onderzoeksproject, van de allereerste aanvraag tot de laatste publicaties en archiveringen van de data. Met een representatieve steekproef van 4.000, verdeeld naar diverse vakgebieden, uit de populatie van alle onderzoekprojecten over een periode van 5 jaar, kan zo een goed beeld verkregen worden van alle genomen onderzoeksbeslissingen, fouten, overdrijvingen, weglatingen, wel/niet gepubliceerde gegevens uit al die projecten. Een goede begripsvorming rond wat wordt verstaan onder fout en fraude is daarbij noodzakelijk.

Het grote voordeel van zo’n wetenschappelijk verantwoord onderzoek naar het feitelijk onderzoeksgedrag is dat niet alleen de zeer ernstige fraudes aan het licht zouden komen, maar dat veeleer alle slordigheden, onzorgvuldige handelingen, niet verantwoorde onderzoekmethoden, manke rapportages, foutieve aannames, vergissingen en onvermijdelijke fouten eveneens boven water zouden worden gehaald. Schattingen over dergelijk slordig onderzoek lopen uiteen van 10 tot 30 procent, variërend naar wetenschapsgebied.

Dit slordige onderzoek heeft een veel grotere vervuilende invloed op het kennisarsenaal van een wetenschapsgebied (the body of knowledge) dan bekend geworden spectaculaire fraudegevallen. Het vervalste biomedisch onderzoek kan direct gevaar opleveren voor het welzijn van patiënten en dient derhalve streng en snel opgespoord te worden. Heel veel ander slordig en frauduleus onderzoek zal voorgoed worden opgeborgen in de graftombes van de wetenschap.

Kees Schuyt is emeritus hoogleraar sociologie aan de Universiteit van Amsterdam, en was van 2006 tot 2014 voorzitter van het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit. Hij publiceerde recentelijk Tussen Fout en Fraude, integriteit en oneerlijk gedrag in wetenschappelijk onderzoek, Leiden University Press, 2014. In dat boek zijn ook de referenties van bovenstaand artikel te vinden.