Sommige aangeleerde kenmerken zijn dus toch overerfelijk. Nieuw bewijs voor die eeuwenoude, maar omstreden stelling komt van een experiment met muizen waarin aangeleerde angsten terugkwamen in het nageslacht.

Muizen kunnen aangeleerde angsten van hun ouders erven, zelfs als ze niet met hun ouders in contact zijn geweest. Dat blijkt uit een gedragsstudie die is uitgevoerd door neurobiologen Kerry Ressler en Brian Dias van de Emory University in Atlanta. De onderzoekers beschrijven in Nature Neuroscience hoe ze muizen elektrische schokjes gaven in een ruimte waarin de geurstof acetofenon rondzweefde. Op die manier leerden de muizen voor die geur een zekere angst aan. Daarna lieten de onderzoekers de muizen voortplanten via kunstmatige inseminatie en brachten ze de jongen onder bij (niet-angstige) adoptie-ouders.

Ondanks de afwezigheid van direct contact tussen ouder en kind, bleken de nakomelingen de angst van hun ouders te hebben geërfd. Wanneer de jongen voor het eerst met acetofenon in aanraking kwamen, vertoonden ze een sterkere angstreactie dan nakomelingen van muizen die de angst voor acetofenon niet hadden aangeleerd.

Behalve gedragsveranderingen namen de onderzoekers ook veranderingen in het brein waar. Vergeleken met de niet-angstige muizen bleken de muizen die waren geconditioneerd voor acetofenon meer neuronen te hebben die een receptoreiwit produceren voor geurdetectie. Hetzelfde gold voor hun nakomelingen. Ook de breinstructuren die de signalen van die neuronen ontvangen waren in de angstige muizen en hun nakomelingen groter, net als onderdelen van het brein die betrokken zijn bij angstverwerking.

Ressler en Dias vermoeden dat de overerving plaatsvindt door middel van een proces dat DNA-methylatie heet. Tijdens dit proces wordt een chemische verbinding aan een DNA-molecuul toegevoegd, waardoor de structuur van het DNA verandert en een gedeelte van het DNA niet langer kan worden afgelezen om eiwitten aan te maken. In het sperma van angstige mannetjesmuizen vertoonde het gen dat codeert voor eiwitten die betrokken zijn bij de detectie van acetofenon, minder sporen van methylatie. Dat zou kunnen wijzen op een toegenomen productie van de betreffende eiwitten. Op welke manier aangeleerde angst DNA-methylatie in het sperma beïnvloedt, is echter een raadsel.

Discussies over de overerfelijkheid van aangeleerde kenmerken gaan terug tot het begin van de 19e eeuw, toen de Franse bioloog Jean-Baptiste de Lamarck zijn theorie over evolutie door middel van verworven kenmerken publiceerde. Volgens die theorie konden kenmerken zich ontwikkelen door ze vaak te gebruiken. Vervolgens zouden die kenmerken kunnen worden doorgeven aan het nageslacht. Een bekend voorbeeld is dat de giraffe een sterkere en langere nek zou hebben gekregen door zijn nek te strekken om bij de bladeren van hoge bomen te komen. Het nageslacht zou die lange nek overerven. Door ontwikkelingen in de genetica raakte de theorie van Lamarckaanse overerving eind 19e eeuw in diskrediet.