Een geneesmiddel dat de nare gevolgen van HIV onderdrukt, veroorzaakt zware leverproblemen, zo blijkt uit een recent onderzoek van de Amerikaanse Johns Hopkins-universiteit.
Eénderde van de HIV-dragers behandeld met ritonavir, een populair anti-aidsmiddel, krijgt af te rekenen met zware, levensbedreigende leverproblemen, stelt onderzoeker dr Mark Sulkowski in het eerste januarinummer van de Journal of the American Medical Association. Artsen die ritonavir voorschrijven, moeten regelmatig de leverfuncties van hun patiënten controleren.
Tegenwoordig krijgen de meeste patiënten een cocktail van wel drie of vier geneesmiddelen om hun HIV-infectie onder controle te houden en te vermijden dat resistente virussen de kop opsteken. Toch puilt de medische literatuur al enige tijd uit van beschrijvingen van individuele patiënten die ernstige leverproblemen krijgen. Welk van de aidsmedicijnen verantwoordelijk is voor deze problemen was tot voor kort onduidelijk.
De Johns-Hopkins-wetenschappers doken in hun archieven en onderzochten de toestand van 298 HIV-patiënten die zij in de periode 1996-1998 behandelden met slechts één medicijn. Ritonavir, een proteaseremmer, bleek veruit het giftigst, andere proteaseremmers zijn, evenals nucleoside-analogen, veel veiliger. Sulkowski ontkent met kracht de alternatieve hypothese dat co-infectie met hepatitis C, een vorm van geelzucht waaraan veel aidspatiënten lijden, de belangrijkste oorzaak van de leverproblemen is. Hepatitis C draagt wellicht bij tot het risico maar is duidelijk ondergeschikt aan de bijdrage van ritonavir, stelt hij.