Een uitgestorven buideldier met sabeltanden dwong grote prooien op de knieën met een feilloze beet in de slagaderen of de luchtpijp. In bijtkracht deed de prehistorische superjager echter onder voor een huiskat. Dat concludeerde een team paleontologen na een analyse van sabeltandschedels en computersimulaties van sabeltandaanvallen.

Sabeltandbeest
Thylacosmilus atrox een buideldier met sabeltanden, gebruikte met zijn dodelijk precieze aanvallen waarschijnlijk niet veel bijtkracht.

Niet brute kracht, maar dodelijke precisie was het wapen van  Thylacosmilus atrox, het gebuidelde neefje van de sabeltandtijger dat 3,5 miljoen jaar geleden Zuid-Amerika terroriseerde. Uit de vorm van de schedel van het dier concludeerden paleontologen al eerder dat zijn kaakspieren weinig indrukwekkende prestaties leverden.

‘Met zijn bek wijd open had deze honderd kilo zware jager nog minder bijtkracht dan een huiskat.’ Dat stelt Stephen Wroe, de paleontoloog aan de universiteit van New South Wales in Australië die het onderzoek leidde. ‘Zijn nekspieren konden echter veel grotere krachten aan.’ Uit computersimulaties van T. atrox-beten concludeerden de onderzoekers dat de jager met die nekspieren zijn kop stil hield na een precisiebeet in de kwetsbare nek van zijn prooi. Met zijn sterke voorpoten hield hij zijn slachtoffer waarschijnlijk vast tijdens zijn aanval.

Het gebruik van een precisiebeet is een bekende jaagtechniek van sabeltandtijgers, stelt Wroe. De Noord-Amerikaanse sabeltandtijger doodde zijn prooi waarschijnlijk eveneens met een beet in de nek terwijl hij het dier neerhield met zijn voorpoten. ‘In vergelijking met het luipaard, een hedendaagse kat van vergelijkbare grootte, had de Noord-Amerikaanse sabeltandtijger ook zwakke kaakspieren.’ Dat de beet van T. atrox zelfs nog zwakker was, betekent volgens Wroe dat hij de luchtpijp en slagaderen van zijn prooi nog preciezer moest raken dan zijn Noord-Amerikaanse verwant.