Een vernuftige chip in een oogpleister controleert ouders van kinderen met een lui oog.
Discipline in het afplakken is noodzakelijk om het gezichtsvermogen van het luie oog te verbeteren. Oogartsen vrezen echter dat de therapietrouw te wensen overlaat.
Vijf van de honderd kinderen zijn scheel. Hun ogen kijken twee verschillende kanten op. Om niet dubbel te zien, kijken deze kinderen afwisselend met het linker- en rechteroog, of gebruiken zij maar één oog en verwaarlozen het andere. Bij de kinderen die maar één oog gebruiken, wordt het andere oog ‘lui’. Het gezichtsvermogen van het luie oog gaat achteruit doordat de zenuwen die de impulsen van het oog doorgeven naar de hersenen, niet worden geprikkeld. Ze verdwijnen op den duur.
Een lui oog gaat niet vanzelf over. Het moet worden gestimuleerd door het goede oog een paar uur per dag af te plakken met een pleister. Als dat niet gebeurt, heeft het kind later maar één goed oog. Bovendien gaat na verloop van tijd het dieptezien verloren. Afplakken heeft alleen succes bij jonge kinderen en als ouders de behandeling consequent toepassen. Bij oogartsen bestaat de indruk dat het laatste in de praktijk niet gebeurt.
Elektronicus Kees Romijn van het Amsterdams Medisch Centrum ontwikkelde samen met collega’s een chip die op de oogpleister past. De chip registreert iedere tien seconden de temperatuurverschillen tussen twee thermometers: een aan de binnenkant en een aan de buitenkant van de pleister. Op het moment dat de pleister wordt afgedaan, verdwijnt het temperatuurverschil. De oogchip slaat de gegevens tijdelijk op en vervolgens leest een computer ze af. De chip is niet groter dan een gulden en weegt slechts vier gram, zodat hij gemakkelijk tussen twee pleisters kan worden geplakt.
Oogarts Huib Simonz van het Academisch Ziekenhuis Rotterdam start binnenkort een onderzoek onder zeshonderd kinderen met een lui oog. Dan zal de pleister met chip duidelijk maken of de ouders doen wat de dokter wil.
Bep Franke