Goed nieuws voor de kakapo, een Nieuw-Zeelandse papegaai waarvan tot voor kort nog maar zo’n vijftig exemplaren bestonden. Ondanks tienduizend jaar aan inteelt blijkt de overgebleven populatie genetisch nog steeds in goede gezondheid te verkeren. Dat biedt niet alleen hoop voor de overlevingskansen van deze soort, maar ook voor die van andere bedreigde diersoorten.
De verrassend goede gezondheid van de kakapo blijkt uit een studie door Zweedse en Nieuw-Zeelandse onderzoekers, die voor het eerst het genoom van de soort in kaart bracht. ‘Hierin zien we veel minder schadelijke mutaties dan verwacht’, zegt onderzoeksleider Nicolas Dussex van het Centrum voor Palaeogenetica in Stockholm in een persbericht. ‘Dat terwijl de kakapo een van de meest door inteelt geteisterde en bedreigde vogelsoorten ter wereld is.’
Waarschijnlijk liepen er ooit honderdduizenden exemplaren van deze niet-vliegende papegaai rond op Nieuw-Zeeland. Met de komst van de mens, en daarmee de introductie van roofdieren als hermelijnen en honden, daalde de populatie echter in hoog tempo. Op het dieptepunt in 1995 waren er slechts 51 vogels over: 50 op een klein, geïsoleerd eiland voor de Nieuw-Zeelandse kust en één eenzaam mannetje, genaamd Richard Henry, op het vasteland.
Uit de genetische analyse konden de onderzoekers afleiden dat de eilandpopulatie al tienduizend jaar in isolatie leeft. Normaal gesproken ziet de toekomst er voor zo’n klein, geïsoleerd groepje niet bepaald rooskleurig uit. Zonder genetische verversing van buitenaf kunnen schadelijke mutaties zich gemakkelijk opstapelen, met een verhoogd risico op uitsterven tot gevolg.
Genenpoel
Opvallend genoeg lijken de kakapo’s op het eiland gevaarlijke mutaties echter niet te hebben verzameld, maar zijn ze die juist kwijtgeraakt. De onderzochte genomen van 35 ‘eilandvogels’ bleken namelijk minder van zulke mutaties te bevatten dan die van 14 uitgestorven exemplaren van het vasteland.
‘Dit wijst erop dat schadelijke mutaties verwijderd zijn door natuurlijke selectie, dankzij een proces genaamd purging’, zegt Dussex. Tijdens dit proces komen de gevaarlijke varianten van genen met name naar voren bij exemplaren die zijn voortgebracht door inteelt. De slechte gezondheid van deze vogels zorgt ervoor dat ze zich niet of lastiger voortplanten.
Op deze manier maakt inteelt het min of meer mogelijk om versneld schadelijke mutaties uit de genenpoel te verwijderen, waardoor de populatie gezond blijft. Dussex: ‘Een hoge mate van inteelt alleen hoeft dus niet per se te betekenen dat een soort gedoemd is tot uitsterven.’
‘We wisten dat dit proces in theorie mogelijk is, maar het is heel aardig om dit nu in de praktijk bevestigd te zien’, zegt bioloog Martien Groenen van Wageningen University & Research, niet betrokken bij het onderzoek. ‘Dat dit proces hier heeft plaatsgevonden, is zeker geen vanzelfsprekendheid. Zo is er wat geluk nodig bij de willekeurige verspreiding van bepaalde genenvarianten – de zogeheten genetische drift. Ook is er een populatie nodig die groot genoeg is, zodat de inteelt langzaam genoeg verloopt.’
Richard Henry’s nakomelingen
Wat dat betreft komen de onderzoeksresultaten precies op tijd, meent Groenen. ‘De huidige populatie is nog relatief gezond, maar ook zo klein dat inteelt de overhand kan krijgen. Er moet nu dus wel worden ingegrepen met fokprogramma’s.’ Dat gebeurt dan ook op dit moment. Inmiddels lopen er weer zo’n tweehonderd vogels rond, die allemaal voortkomen uit de overgebleven groep uit 1995.
De nieuwe resultaten kunnen de fokprogramma’s aanzienlijk helpen. Zo is nu bekend dat Richard Henry, de enige overlevende op het vasteland, niet alleen voor genetische diversiteit kan zorgen, maar mogelijk ook schadelijke mutaties kan (her)introduceren in de populatie. Daardoor is het van belang om zijn nakomelingen goed in de gaten te houden.
‘Gelukkig is het tegenwoordig steeds makkelijker en goedkoper om het genoom van een individueel dier in kaart te brengen’, zegt Groenen. ‘Dat is zeer waardevol wanneer je moet kiezen welke exemplaren je gebruikt om mee verder te fokken. Deze inzichten zijn niet alleen van belang wanneer het gaat over de instandhouding van bedreigde diersoorten, maar ook voor het genetisch gezond houden van bepaalde rassen bij vee of huisdieren waarvan nog maar een kleine populatie bestaat.’