Windmolens produceren een stuk minder lawaai als de wieken worden uitgerust met een soort zaagtandjes.
Onderzoeker Stefan Oerlemans, verbonden aan de Universiteit Twente, ontdekte tijdens nauwkeurige geluidsproeven dat het meeste lawaai bij windmolens ontstaat aan de achterzijde van een blad dat richting bodem beweegt. Hij kon dit lawaai halveren met zaagtanden, die hij bevestigde aan de achterrand van het buitenste kwart van de bladen. De mechanische onderdelen van de windmolen maken amper geluid, het is vooral de luchtstroom die zorgt voor de overlast. De zaagtanden maken de overgang naar turbulentie achter de bladen geleidelijker.
Zaagtanden achterop het blad reduceren het geluid van de windmolen.
Een stillere windmolen zou een uitkomst zijn voor fabrikanten én omwonenden. “Soms gaan windenergieprojecten niet door vanwege de verwachte geluidsoverlast, of kunnen windmolens ’s nachts niet optimaal draaien”, aldus Oerlemans. Een halvering van het lawaai kan volgens de onderzoeker dan veel verschil maken.
Oerlemans onderzoekt inmiddels ook borstelharen, die volgens windtunneltesten eveneens de geluidsproductie beperken. Het onderzoek vindt plaats aan het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR), omdat luidruchtige luchtstromen niet alleen bij windmolens optreden, maar ook bij vliegtuigen. Oerlemans vergelijkt borstelharen met de wollige veertjes langs de achterrand van uilenvleugels. “Bij vliegtuigmodellen lijken die ook de lawaaiige luchtstroom te beperken.”
Erick Vermeulen