Halverwege de IJzertijd raakten monumentale grafvelden in Nederland in onbruik. Ze hadden geen functie meer omdat de levenswijze van de boerenbevolking veranderde.

Mensen hebben vaak een gevoel van lokale identiteit. Bij ons is dat de band die mensen hebben met de plaats waar ze zijn geboren en opgegroeid. Nomadische volkeren moeten hun lokale identiteit ergens anders aan ontlenen. Archeoloog Fokke Gerritsen van de Vrije Universiteit in Amsterdam ontdekte dat prehistorische grafvelden in Nederland die functie vervulden. De veranderende levenswijze van de bevolking rond 500 v.Chr. verklaart waarom deze grafvelden vanaf die tijd niet meer werden gebruikt. Gerritsen promoveert eind oktober op zijn bevindingen.

De archeoloog onderzocht urnenvelden in Brabant en Limburg die gedurende vele generaties zijn gebruikt door meerdere families. De meeste grafvelden dateren uit de Vroege IJzertijd (ca. 800-600 v.Chr.).

Gedurende het begin van de IJzertijd leidden de boerenfamilies in Nederland een zwervend bestaan. Ze veranderden vaak van landbouwgrond. Wel bleven ze in de buurt van het voorouderlijk grafveld. De gronden rond de grafheuvel waren gemeenschappelijk bezit. Families die een grafveld deelden beschouwden zichzelf als een gemeenschap, ondanks dat ze elk hun eigen weg gingen. Aan hun gezamenlijke grond ontleenden zij hun lokale identiteit. Van privé-bezit was nog geen sprake.

Rond 500 v.Chr. gaven de boeren geleidelijk hun nomadische levenswijze op. Ze woonden nu in vaste nederzettingen en bebouwden langdurig dezelfde landbouwgrond. Nabestaanden begroeven de crematieresten van hun overleden familieleden voortaan op het eigen erf. Daarmee verloren de gemeenschappelijke grafvelden hun functie als sociaal bindmiddel.

Nienke Beintema