De hersenen maken op een statistisch optimale maatstaf de keuze tussen wanneer ze moeten vertrouwen op visuele informatie, en wanneer de tastzin de juiste informatie levert.
Marc Ernst in Tübingen en zijn collega Martin Banks van de University of California in Berkeley onderzochten hoeveel mensen vertrouwen op hun zintuigen. Bij een experiment lieten Duitse onderzoekers proefpersonen de grootte van twee balken vergelijken. Deze balken konden ze zowel zien als betasten. Uit de fouten die de proefpersonen maakten, leidden de onderzoekers af hoe diverse zintuigsignalen in de hersenen worden verwerkt.

De proefpersonen zagen met een 3D-bril in een horizontale spiegel een testobject. Dat object werd in feite geprojecteerd door een monitor boven de spiegel. Onder de spiegel simuleerden twee krachtoverdragers de vorm van de balk. De onderzoekers konden nu zorgen voor een grootteverschil tussen de getoonde en de gevoelde balk.

Vertrouwden de proefpersonen nu op hun ogen of op hun handen? Na verwerking van vele metingen, vonden de onderzoekers dat het gedrag van de proefpersonen exact overeenkomt met de voorspelling van een statistisch wiskundig model. Als het object duidelijk zichtbaar was, domineerde de visuele indruk. Was het beeld van het getoonde object vaag, dan domineerde het gevoel.

Verder onderzoek, dat wordt verricht aan het Max-Planck-Institut für biologische Kybbernetik, moet ophelderen hoe we deze statistisch optimale prestatie daadwerkelijk volbrengen en op welke manier de neuronen in de hersenen het samenspel tussen zien en voelen bewerkstelligen.