Als leugenaars en valsspelers de waarheid spreken gebruiken ze hetzelfde hersengebied als bij het liegen, zo toont Brits onderzoek. Bij mensen die niet liegen valt er in dit gebied geen activiteit te bespeuren.
Diemen (NL) – Voor het onderzoek was het cruciaal dat de proefpersonen de gelegenheid hadden om vals te spelen zonder zich bewust te worden dat dit het doel van het onderzoek was. De onderzoekers maakten hen dan ook wijs dat ze meededen aan een onderzoek voor paranormaal begaafden, en dat hun vermogen om de toekomst te voorspellen zou worden getest.
Een computer gooide een digitaal muntje en de proefpersonen moesten de uitkomst voorspellen. De controlegroep schreef de voorspellingen op en keek daarna of zij het correcte antwoord had geraden. De proefpersonen in de andere groep schreven niks op en namen slechts het antwoord in gedachten. Na de worp mochten ze aangeven of zij het goed hadden voorspeld, of niet. Om valsspelen aan te moedigen boden de onderzoekers voor elk goed geraden antwoord een geldbedrag aan, verschillend van twee dollarcent tot zeven dollar. De proefpersonen konden een bedrag tot maximaal 75 dollar verdienen.
Leugenachtige hersenactiviteit
Een fMRI mat de hersenactiviteit in de prefrontale cortex terwijl de proefpersonen aangaven of ze de voorspelling correct of incorrect hadden. De proefpersonen die hier over logen vertoonden hersenactiviteit in de regio’s die normaal gesproken geassocieerd zijn met het nemen van beslissingen.
Elke proefpersoon gooide 215 keer met het digitale muntje. Volgens de statistiek zouden zij allemaal ongeveer de helft van de worpen correct moeten voorspellen. Echter, veertig procent van de proefpersonen gaf aan dat zij meer dan zeventig procent van de worpen goed voorspeld hadden, een statistische onmogelijkheid.
Al naar gelang hun verklaarde succes werden de proefpersonen ingedeeld in drie groepen: eerlijk, ambigu, en oneerlijk. Veertig procent van de proefpersonen viel in de oneerlijke categorie met de verklaring zeventig tot honderd procent van de worpen correct voorspeld te hebben. Nog eens veertig procent viel in de eerlijke categorie, zij rapporteerden rond de veertig tot zestig procent. De laatste twintig procent werd als ambigu bestempeld, zij meldden een succespercentage van zestig tot zeventig procent.
Eerlijk vs. Oneerlijk
‘Eerlijke’ spelers toonden geen toename in de hersenactiviteit tijdens de proef. De oneerlijke spelers, daarentegen, toonden juist constant een toegenomen hersenactiviteit. Dit was het geval bij elke worp, hoewel zij niet altijd hoefden te liegen. De onderzoekers registreerden de worpen niet, dus konden niet per worp met zekerheid zeggen of iemand loog. Wel konden ze aan de hand van de gemeten hersenactiviteit voorspellen of iemand in de ‘eerlijk’ of ‘oneerlijk’ categorie viel.
Dit onderzoek leidt nog niet tot een feilloze hersenleugendetector. De scans kunnen het verschil tussen individuele leugens niet zien, en slechts aantonen of een persoon overweegt om te liegen of niet. Volgens de onderzoekers dient het nu dan ook slechts om de betrouwbaarheid van een persoon te meten.
Dorette Bos
Bron: NewScientist en PNAS
Beeld: S.Weasel
16-07-2009