Is imitatie van gedrag aangeboren of moeten we eerst leren te imiteren? Volgens psycholoog Tim Faber is het nog niet zo eenvoudig om gedrag van anderen na te doen.

Imiteren is van belang om te leren. Lachen, fietsen, in de rij staan bij de supermarkt, het zijn allemaal vormen van imitatie. Baby’s zijn, doordat zij nog niet kunnen praten, sterk afhankelijk van het nadoen van gedrag van anderen om zich te kunnen ontwikkelen.

Maar hoe kan zo’n klein wezen bijvoorbeeld een glimlach van een ouder beantwoorden? Hij ziet zichzelf immers niet en weet niet welke spieren nodig zijn om te glimlachen. Hetzelfde geldt voor het omhoog doen van bijvoorbeeld een rechterhand, een handeling die voor een klein kind dan in tegenovergesteld perspectief plaats moet vinden. Dit noemen psychologen het correspondence problem: hoe kan een baby een dergelijke complexe en ‘omgekeerde’ handeling uitvoeren?

Baby’s leren te imiteren doordat ze geïmiteerd worden door anderen. Afbeelding: Pexels

‘Lang werd gedacht dat mensen automatisch een koppeling kunnen maken en die handeling naar het eigen perspectief kunnen omzetten. Dit zouden we vanuit evolutionistisch perspectief nodig hebben om te kunnen functioneren en te overleven’, zegt psycholoog Tim Faber, onlangs gepromoveerd op imitatie aan de Universiteit van Amsterdam. ‘Maar er is te weinig bewijs voor om te denken dat dit het geval is. Het lijkt veel logischer te denken in een vermogen om handelingen uit te voeren die in een context betekenis krijgen. Door het regelmatig zien en het zelf uitvoeren van handelingen leren mensen op een associatieve manier.’

Niet automatisch

Zo blijkt volgens Faber dat een kind net zo goed het tegenovergestelde, het complementaire, aangeleerd kan krijgen: ‘Als een ouder de rechterhand omhoog doet en de baby de linkerhand en de ouder dat positief waardeert, leert een kind die verbinding te leggen. Mensen hebben dan ook een vermogen om te imiteren, zij doen het niet automatisch. Niet de inhoud is leidend, maar het mechanisme, namelijk om verbindingen te leren leggen tussen het gedrag van anderen en dat van de eigen persoon.’

Imitatie is volgens Faber niet aangeboren bij mensen. Baby’s leren volgens hem te imiteren doordat ze geïmiteerd worden door anderen. Zij leren die handelingen te kopiëren door in de spiegel te kijken of hun eigen handen te volgen als ze die bewegen. Deze ervaringen creëren associatieve koppelingen tussen visuele en motorische gebieden in de hersenen die na verloop van tijd imitatiegedrag stimuleren.

Als een ouder elke keer teruglacht als een baby lacht, dan leert de baby na enige tijd de productie van zijn eigen lach te koppelen aan het zien van een glimlach, wat vervolgens ander imitatiegedrag kan stimuleren.

Volgens Faber moeten baby’s leren imiteren. Hiermee gaat hij in tegen het idee dat spiegelneuronen in de hersenen een automatische rol spelen bij imitatie. ‘In de jaren negentig is een cluster spiegelneuronen gevonden bij apen en later ook bij mensen. De heersende gedachte werd toen dat, in het voorbeeld van een baby die een glimlach registreert, die glimlach door spiegelneuronen gecodeerd wordt en tot imitatie leidt. Pas sinds kort is er weer ruimte voor alternatieve theorieën. Dat wil niet zeggen dat spiegelneuronen geen rol spelen, maar dan met een voorspellend effect op basis van eerdere ervaringen. Denk aan iemand die zijn hand richting een kopje beweegt dat op tafel staat. Je verwacht dan dat hij kopje zal pakken.’

Volgens Faber bieden spiegelneuronen de mogelijkheid gedrag in de hersenen te simuleren, waardoor iemand gedrag van anderen kan inschatten. ‘Ze activeren het repertoire van mogelijke handelingen waar iemand op kan anticiperen. Het gaat te ver om te stellen dat spiegelneuronen automatisch bepaald gedrag tot gevolg hebben.’

Sociaal glijmiddel

Hoewel imitatie ook in latere levensfasen een rol speelt bij leerprocessen, is imitatie geen doel op zich. ‘Aan imitatie wordt te veel waarde gehecht. Het wordt ook wel gezien als een sociaal glijmiddel, maar we gebruiken dat eigenlijk niet heel vaak. Voor baby’s is imitatie functioneel, omdat zij nog niet kunnen praten. In andere levensfasen imiteren mensen elkaar ook, van het aanmeten van een zelfde haarstijl tot wachten voor een verkeerslicht dat op rood staat, maar daar spelen heel andere processen een rol. Sociaal, om bij een groep te horen of om aan een norm te voldoen.’

Volgens Faber imiteren mensen alleen als dat functioneel is in een specifieke context. ‘Heel vaak is geen sprake van imitatie, maar van een overlap van handelingen. Als ik iemand een beker aangeef, neemt hij of zij die beker aan. Hier is van imitatie geen sprake, maar wel van complementair gedrag – het aanpakken van de beker. Je hebt geleerd dat het in die situatie logisch is complementair te handelen, maar dat kan in een andere omgeving, bijvoorbeeld in een andere cultuur, tot andere reacties leiden.’

Altijd op de hoogte blijven van het laatste wetenschapsnieuws? Meld je nu aan voor de New Scientist nieuwsbrief.

Lees verder: