Kleine bodemdiertjes kunnen bijdragen aan de soortenrijkdom van een grasland.
Van nature is grasland niet alleen groen. Veel bloemen en kruiden zorgen voor een grote soortenrijkdom en dat is wat natuurbeschermers graag willen. In hun gevecht tegen de dominante grassen beperken ze de voedingstoffen of zetten bijvoorbeeld grote grazers in. Maar ook kleine beestjes kunnen hun steentje bijdragen, zo schrijven Nederlandse onderzoekers deze week in het tijdschrift Nature.
Bodemdiertjes als aaltjes en ritnaalden – de larven van kniptorren – eten de wortels van planten. Vooral veel voorkomende grassen laten ze zich goed smaken. Daarmee ondermijnen ze de concurrentiepositie van die soorten en geven indirect een nieuwe kans aan andere planten. Zo kan de biodiversiteit sterk toenemen.
De onderzoekers van het Nederlandse instituut voor ecologie NIOO-KNAW en de Utrechtse en Vrije Universiteit ontdekten dat de concurrentievervalsing vooral in half-natuurlijke graslanden werkt. Juist uit die vegetatie moeten grassoorten het ontgelden en de beestjes uit dit soort weiden bleken de actiefste knagers. Proefveldjes werden in een half jaar tijd veel soortenrijker en gingen meer op natuurlijk grasland lijken.
“De ongewervelde bodemdieren maken grasland sneller natuurlijk en rijk aan plantensoorten”, zegt onderzoekster Gerlinde de Deyn. “Bij natuurbeheer en -ontwikkeling moet men dus niet alleen voedingsstoffen terugdringen en grote, bovengrondse grazers introduceren. Als je de invloed van ondergrondse grazers meeneemt, kun je het succes van beheersmaatregelen waarschijnlijk beter voorspellen en dus vergroten.”
Frouke Pieters