Al komen slangen wereldwijd in veel biotopen voor, toch lijken ze vrijwel allemaal af te stammen van blinde, onder de grond levende slangen.

De koraalslang

Voor de reconstructie van de evolutionaire geschiedenis van slangen en hagedissen bekeek hoogleraar John Wiens van Stony Brook University 44 genen (bijna 34.000 baseparen) die hij vond bij 161 soorten slangen en hagedissen. Hij kon uit deze enorme hoeveelheid moleculaire gegevens een stamboom afleiden. Slanghazelwormen en de gekkofamilie vormen samen een zustergroep van alle andere schubreptielen. Vrijwel alle groepen van slangen, waaronder de boombewoners en de zeeslangen, stammen volgens hem af van een buitenissige groep blinde wormslangen die ondergronds leefden, de scolecophidia, zo beschrijft hij in Biology Letters.

Wiens herkent in de lichaamsbouw van slangen die op het aardoppervlak leven de kenmerken van de onderaards levende voorouders. De slangen hebben een lang lichaam en een relatief korte staart. Deze lichaamsbouw komt verder alleen voor bij onderaards levende hagedissen.