Bijna een eeuw nadat de Tasmaanse tijger is uitgeroeid, blijkt dat het dier niet schuldig kan zijn geweest aan het doden van schapen.
Onderzoek aan de biomechanica van de kaken van de Tasmaanse tijger wijst uit dat die veel te zwak waren om succesvol op de schapenjacht te gaan. Volgens de Australische onderzoekers die dit vaststelden, was zijn grootste prooi een buidelrat of een kleine kangoeroe.

Ooit jaagde de Tasmaanse tijger in grote delen van Australië en Nieuw-Guinea, maar toen Europese kolonisten zich daar vestigden, kwam het dier enkel nog in Tasmanië voor. Vermoedelijk was hij dankzij zijn zwakke kaak geen succesvolle vleeseter, schrijven Marie Attard en haar collega’s aan de University of New South Wales in Journal of Zoology. De vleeseter woog zo’n dertig kilogram, een flink gewicht voor een dier dat zich vanwege een zwakke kaak moet voeden met relatief kleine prooi.

Kwetsbaar

Schapenboeren hadden dat niet in de gaten. Die waren ervan overtuigd dat het beest zich tegoed deed aan dieren uit hun kudden. Pas twee maanden voordat het laatst bekende exemplaar in 1936 stierf in de dierentuin van Hobart, bedacht de Tasmaanse overheid dat het dier bescherming moest genieten.

Rode en witte gebieden tonen de zwakste plekken in de kaken van de Tasmaanse tijger.

De biologen denken nu dat zijn specialisatie voor kleine prooi de Tasmaanse tijger kwetsbaar maakte voor veranderingen in het ecosysteem, zoals toen landbouw en veeteelt hun intrede deden. In een computermodel dat stresspatronen in botweefsel bij bijten, scheuren en trekken berekent, geven rode en witte gebieden aan waar de kaken het zwakst zijn. Attard voerde deze berekeningen ook uit bij nog twee nog levende soorten buideldieren, namelijk de Tasmaanse duivel en de vlekstaartbuidelmarter.

Attard hoopt dat onderzoek aan bewaard weefsel van de Tasmaanse tijger de conclusies zal bevestigen.