Een eiwit dat veel voorkomt in de urine van zoogdieren, kunnen zorgen voor angstgedrag bij muizen. De diertjes signaleren deze stoffen met een klein orgaan in de neus, het zogenoemde vomeronasaal orgaan, of orgaan van Jacobson. Hier zijn onderzoekers van het Scripps Research Intitute in Californië achtergekomen.
Opvallend is dat de variant die muizen zelf van het bewuste urine-eiwit hebben ook een signaalfunctie heeft binnen de soort. Vorig jaar kwam uit een onderzoek van dezelfde wetenschappers namelijk al dat dit eiwit agressief gedrag van mannetjesmuizen bevorderd. Veel andere dieren bezitten varianten van hetzelfde eiwit. Wanneer een muis geconfronteerd wordt met de variant van roofdieren als ratten, katten en slangen, is de reactie heel anders. Geen agressie, maar juist angst.
Chemische signalen
Het orgaan van Jacobson heeft vooral veel bekendheid verworven als doorgeefluik voor chemische signalen tussen dieren van dezelfde soort, beter bekend als feromonen. Die signalen stimuleren bepaald gedrag. Nu blijkt datzelfde orgaan dus ook in staat om signalen door te geven afkomstig van dieren van andere soorten. Die stofjes worden kairomonen genoemd.
In het experiment, waarvan de resultaten werden gepubliceerd in Cell, werden bij de helft van de muizen de zenuwcellen in het orgaan van Jacobson uitgeschakeld. Daarna werden ze allemaal blootgesteld aan drie verschillende monsters: kattenhaar, rattenurine en slangenhuid. In alle gevallen was er bij de muizen met een werkend orgaan van Jacobson een angstreactie te zien; zonder dit orgaan was hiervan geen sprake.
Aangeboren
Ook bekeken de onderzoekers wat er gebeurde als de muizen met een levende, verdoofde rat in aanraking kwamen. De ‘gewone’ muizen waren wederom erg angstig. De anderen waren klaarblijkelijk stukken minder bang. Een enkeling schurkte zelfs tegen de rat aan en ging ernaast liggen.
Het grote verschil tussen de ‘eigen’ feromonen en de kairomonen van ratten, katten en slangen, is volgens de onderzoekers dat de eersten alleen werken als er ook daadwerkelijk een andere muis in de buurt is. De kairomonen doen dat altijd, ongeacht de aanwezigheid van het andere dier. Alleen de aanwezigheid van het stofje is al voldoende voor de angstreactie. Dit duidt erop dat de reactie op kairomonen aangeboren is. Deze aanname wordt ondersteund door het gegeven dat de testmuizen nog nooit in aanraking waren geweest met andere diersoorten voor het onderzoek plaatsvond.
Frans Corthals