De theorie dat je tijdens je leven maar een beperkte hoeveelheid energie te besteden hebt, geldt niet voor mutante hamsters.

Gedragwetenschapster Gosia Oklejewicz van de Rijksuniversiteit Groningen ontdekte dat de stofwisselingssnelheid van hamsters toeneemt naarmate ze een sneller dag-nachtritme hebben. ‘Snelle’ hamsters groeien daardoor langzamer: ze gebruiken zóveel energie om hun lichaam te laten draaien dat er weinig energie overblijft voor groei. Deze snelle jongens blijven kleiner, maar leven langer dan normale soortgenoten.

Het dag-nachtritme heeft grote invloed op het gedrag en de fysiologie van dieren. Dit ritme wordt bepaald door de zogenaamde biologische klok. Bij zoogdieren bevindt die klok zich in een klein hersengebiedje vlak achter de ogen – de zogenaamde suprachiasmatische nucleus. In elke hersencel van dit gebiedje zorgt een klein aantal genen voor een ritme van ongeveer 24 uur. Oklejewich en haar collega’s bij de Groningse groep Diergedrag ontdekten dat deze genen bij Syrische hamsters soms beschadigd zijn, wat resulteert in een ritme van 22 uur als één van de genen van het genenpaar beschadigd is (een heterozygote mutatie), en van 20 uur als dat bij beide genen het geval is (een homozygote mutatie). Door het kortere dag-nachtritme van deze mutanten kon Oklejewicz onderzoeken hoe stofwisselingssnelheid en levensduur met elkaar in verband staan.

De ontdekking van Oklejewicz staat haaks op de ‘rate of living theory’, die stelt dat dieren tijdens hun leven slechts een beperkte hoeveelheid energie te besteden hebben per gram lichaamsgewicht. Dieren met een sneller metabolisme zouden dus eerder door hun energie heen zijn en korter leven. Oklejewicz verwerpt deze hypothese op basis van haar waarnemingen, en schaart zich bij andere wetenschappers die vergelijkbare ontdekkingen deden bij bijvoorbeeld langlevende vogels.

Nienke Beintema