Dat er op de Veluwe levende bomen zijn aangetroffen die meer dan duizend jaar oud zijn, is op zich al uniek. De cultuurhistorische achtergrond is misschien nog wel interessanter.
Nederland kent geen oerbos meer, zo leren wij op school. Alle bossen zijn in de afgelopen eeuwen ettelijke keren gekapt geweest. Dat laatste is waar. Toch trof bomendeskundige Bert Maes op de Veluwe onlangs levende bomenresten aan die meer dan duizend jaar oud zijn. “Cultuurhistorisch gezien is dit ontzettend interessant”, zegt Maes. “Deze overblijfselen vertellen ons iets over het bosbeheer van onze voorouders.”
Maes runt met enkele collega’s een ecologisch adviesbureau. Zelf is hij met name geïnteresseerd in de combinatie van cultuurhistorie en natuurbeheer. In opdracht van de provincie Gelderland kamde hij gedurende twee jaar de hele Veluwe uit, op zoek naar overblijfselen van oude bossen. De vondsten van eeuwenoude eiken en beuken zijn ook voor deskundigen een openbaring.
“De overblijfselen zijn het resultaat van eeuwenoud hakhoutbeheer”, legt Maes uit. “Als je een jonge boom helemaal tot de grond terugsnoeit, vormt zo’n boom een kring van uitlopers. Doe je dat regelmatig, zo om de twintig jaar, dan krijg je een grillige ‘stobbe’.” Dat is knoestig boomweefsel dat deels ondergronds, deels laag bij de grond verder groeit. Bij regelmatig snoeien wordt de stobbe geleidelijk groter. Hij groeit steeds langzamer en sterft soms van binnenuit gedeeltelijk af. Als de boom na lange tijd weer de vrije teugel krijgt, schiet er een kring van nieuwe uitlopers uit de grond die uitgroeien tot afzonderlijke bomen. Die bomen zijn echter wel genetisch identiek; het zijn als het ware klonen van de oorspronkelijke boom, die nog voortleeft als stobbe. Dat is wat er op de Veluwe is gebeurd. De aangetroffen stobben zijn soms meer dan duizend jaar oud. Sommige hebben een omtrek van meer dan vijfentwintig meter.
Looistoffen
“Het gaat hier zonder twijfel om de oudste bosrelicten van West-Europa “, vertelt Maes. “Deze manier van hakhoutbeheer is karakteristiek voor dit deel van Europa. In de Romeinse tijd werd er veel hout gekapt voor ijzersmederijen. In de 16e en 17e eeuw was er een grote behoefte aan houtskool voor het maken van buskruit. De laatste honderden jaren gebruikte men veel schors voor het bereiden van looistoffen voor leerlooierijen. Rond 1870 kwam er echter een chemisch bereide looistof uit Amerika op de markt, waardoor dit gebruik afnam. Er werd toen alleen nog gekapt voor brandhout. Na 1950 was dat helemaal afgelopen. Sindsdien hebben de stobben de kans gekregen opnieuw uit te lopen. De uitlopers zijn dus tussen de vijftig en honderddertig jaar oud. Inmiddels zijn voor economische doeleinden overal nieuwe eiken en dennen ertussen geplant.” Ook trof Maes middenin oude eikenhakhoutbosjes enkele exemplaren van de wilde appel aan. Dat is zeer bijzonder: in Nederland zijn er naar schatting niet meer dan tweehonderd wilde appelbomen.
De speurtocht naar de oude bomenresten begon in 1980. Inmiddels vindt het onderzoek op steeds meer plekken plaats. “Veel zandgronden zijn nog niet goed onderzocht”, vertelt Maes. “Het zou best kunnen dat er elders nog meer van zulke relicten zijn. Die van de Veluwe zijn echter ongetwijfeld uniek. Het verrassende daarbij is de enorme omvang van de stobben. Ook het oppervlakte aan oerbos is opvallend: het gebied bestrijkt vele vierkante kilometers.” Hij voegt eraan toe: “Dit vergroot absoluut de belevingswaarde van zo’n bos. Dat is enorm waardevol, vooral in een cultuurarm en natuurarm gebied.”