Twee genvarianten komen vaker voor bij homoseksuele mannen. Dit bevestigt de notie dat seksuele oriëntatie op zijn minst gedeeltelijk biologisch bepaald is. Wat draagt dit bij aan de kennis die we tot nu toe al hadden?
Wisten we al dat er gaygenen waren?
Dankzij onderzoeken met families waarin sommige leden homoseksueel zijn en anderen heteroseksueel, weten we al decennialang dat seksuele oriëntatie deels erfelijk bepaald is bij mannen. In 1993 zijn genetische variaties op het X-chromosoom gekoppeld aan homoseksualiteit en in 1995 identificeerden wetenschappers een relevante regio op chromosoom 8. In 2014 bevestigde een studie naar homo- en heteroseksuele broers beide bevindingen. Specifieke genen werden niet aangewezen in deze onderzoeken, enkel de regio’s op de chromosomen.
Wat is er nieuw aan dit recente onderzoek?
Voor het eerst zijn er specifieke genen geïdentificeerd die de seksuele oriëntatie van jongens en mannen beïnvloeden. Zij spelen zowel tijdens de ontwikkeling in de baarmoeder als gedurende het leven een rol. Alan Sanders van de North Shore Universiteit in Illinois en zijn team vergeleken 1077 homoseksuele en 1231 heteroseksuele mannen. Zij analyseerden het hele genoom en zochten naar verschillen van een enkele letter in de DNA-code. Zo konden zij twee genen aanwijzen waarin een variatie gekoppeld lijkt te zijn aan seksuele voorkeur.
Welke genen zijn dit en wat doen ze?
Een van de genen is gelokaliseerd op chromosoom 13 en wordt aangeduid met de afkorting SLITRK6. Het gen is actief in de hersenregio waar zich ook de hypothalamus bevindt. Dick Swaab, emeritus hoogleraar neurobiologie aan de Universiteit van Amsterdam, toonde eind jaren tachtig aan dat hypothalamus van homoseksuele mannen afweek ten opzichte van heteroseksuele mannen.
In 1991 beschreef ook neurowetenschapper Simon LeVay dat de grootte van de hypothalamus verschilt tussen mannen met verschillende seksuele orientatie. LeVay is dan ook enthousiast dat deze recente bevindingen aansluiten op zijn resultaten.
Ander onderzoek naar dit gen heeft aangetoond dat dit gen enkele dagen voor geboorte actief is in de hypothalamus van mannelijke muizen. ‘We denken dat deze periode cruciaal is voor de seksuele differentiatie in dit hersengebied’, zegt LeVay. ‘Deze studie vormt mogelijk de link tussen de neuroanatomie en moleculaire genetica van seksuele oriëntatie.’
Wat is het andere gen?
Dit gen wordt TSHR genoemd. TSHR bevindt zich op chromosoom 14 en is voornamelijk actief in de schildklier. Hier zorgt het gen voor de productie van een eiwit dat zich bindt aan een hormoon. Wanneer dit hormoon niet gebonden is stimuleert het de schildklier. TSHR reguleert dus schildklieractiviteit door zich aan het hormoon te binden.
Een rol van TSHR in seksuele oriëntatie past bij eerdere bevindingen die de schildklier koppelden aan seksuele voorkeur. Zo veroorzaakt verstoring in het TSHR gen bijvoorbeeld de ziekte van Graves. De genetische aandoening komt vaker voor bij homoseksuele mannen. Ook opperde onderzoekers dat homoseksuele mannen vaak slanker zijn, wat mogelijk het resultaat is van een overactieve schildklier.
Zijn alle mannen met deze genetische varianten homoseksueel?
Nee, zegt Sanders, want er zijn nog vele andere factoren die een rol spelen, zoals de omgeving. ‘Waarschijnlijk zijn er meerdere genen bij betrokken, die allemaal een klein beetje bijdragen’, zegt hij. ‘Er zullen mannen zijn met een genetische variatie die de kans vergroot dat ze homoseksueel zouden zijn, maar dat niet zijn.’
Dat er meerdere genen en andere factoren betrokken zijn bij seksuele oriëntatie verklaart misschien waarom mensen biseksueel zijn of seksuele oriëntatie als een spectrum beschouwen.
En hoe zit het dan met homoseksuele vrouwen?
Onze kennis over de biologische achtergrond van homoseksualiteit bij vrouwen loopt achter. Enkele onderzoekers beweren dat dit komt omdat vrouwen die seks hebben met vrouwen flexibeler zijn in hun seksuele oriëntatie.
Er zijn wel wetenschappelijke bevindingen die doen vermoeden dat ook bij vrouwen genetische factoren een rol spelen in seksuele oriëntatie, maar er is meer onderzoek gedaan bij mannen, zegt Sanders.
Waarom zouden we ons interesseren in de genetica achter homoseksualiteit?
Deze jongste resultaten zijn een stap in de richting van de identificatie van ketens van genen die betrokken zijn bij een homoseksuele en heteroseksuele voorkeur, zegt Dean Hamer verbonden aan het National Institute of Health in de Verenigde Staten. In 1993 leidde hij het onderzoek dat de regio op het X-chromosoom aanwees. ‘Het levert nog weer meer bewijs dat seksuele oriëntatie geen leefstijl of keuze is. Maar de echte significantie is dat het ons weer dichter bij het begrijpen van de een van de meest fascinerende en belangrijkste eigenschappen van mensen brengt.’
Mis niet langer het laatste wetenschapsnieuws en meld je nu gratis aan voor de nieuwsbrief van New Scientist.
Lees verder: