Vliegtuigen verhogen de stikstofoxidenconcentratie in de atmosfeer. Als gevolg hiervan is de ozonconcentratie op vlieghoogte op het noordelijk halfrond met twee tot tien procent gestegen.

Op 21 november promoveert Ernst Meijer op zijn onderzoek aan de effecten van het vliegverkeer op de samenstelling van de atmosfeer. Hij deed zijn onderzoek bij het KNMI binnen een Europees project, in samenwerking met NASA. Meijer vergeleek modelberekeningen en waarnemingen vanuit een meetvliegtuig. Zijn conclusie luidt dat vliegtuigen wel degelijk invloed hebben op de samenstelling van de atmosfeer.

Metingen toonden aan dat de stikstofoxidenconcentratie op vlieghoogte (acht tot twaalf kilometer) met twintig tot zeventig procent is toegenomen door het vliegverkeer. De stikstofoxiden ontstaan bij de ontleding van lucht bij de hoge temperatuur in de vliegtuigmotor. Onder invloed van zonlicht worden de stikstofoxiden via chemische processen omgezet in onder andere ozon. Dit ozon is – net als bijvoorbeeld water en koolstofdioxide – een broeikasgas.

Niet alleen nadelig

Als gevolg van de luchtvaart is de ozonconcentratie op vlieghoogte op het noordelijk halfrond met twee tot tien procent toegenomen. De metingen en de simulaties kwamen goed met elkaar overeen, waardoor het zeker is dat de ozonverhoging afkomstig is van vliegtuigen. Dit is aan de ene kant nadelig omdat de ozon als broeikasgas warmte weer terugstraalt naar de aarde. Aan de ander kant absorbeert de ozon wel schadelijke UV-straling. Alleen maar nadelig is het vliegverkeer dus zeker niet.