Vijftien kilo als maximumgewicht bij het vliegen. Niet voor mensen en hun bagage, maar voor vogels. Met zijn 15 kilo is de zwaan (Anatidae cygnus) dan ook de zwaarste van zijn vliegende soortgenoten. Toch valt dat gewicht in het niet vergeleken met de 135 kilo van de Afrikaanse struisvogel (Struthio camelus).

Dit grote verschil in gewicht tussen loopvogels en vliegende vogels komt doordat grote vogels er veel langer over doen om nieuwe vliegveren (slagpennen) aan te maken. Zo laten Sievert Rohwer en Robert Ricklefs, biologen aan de universiteit van Washington, weten in PLoS Biology van 16 juni 2009.

De veren van vogels gaan ongeveer een jaar mee voordat ze aan vervanging toe zijn. Bij kleine vogels vallen hun negen of tien primaire vliegveren beurtelings uit. Elke veer doet er rond de drie weken over, wat betekent dat een vogel zijn gehele verendek heeft vervangen na zeven maanden. Omdat de vliegcapaciteit iets vermindert, vervangen sommige soorten vogels meerdere veren tegelijk.

Een zwaan, daarentegen, doet er met zijn 15 kilo meer dan anderhalf jaar over. Een 100 kilo wegende struisvogel doet daar zelfs bijna 2,5 jaar over. Rowher en Ricklefs geven daar de volgende berekeningen voor.

Voor elke tienvoudige toename in de massa van een vogel neemt de tijd die een veer nodig heeft om terug te groeien toe met 1,5. Een vogel van 10 kilo doet er bijvoorbeeld 56 dagen over om een enkele veer te laten groeien. Het vervangen van zijn gehele verendek duurt dus (10 veren x 56 dagen) 560 dagen (1,5 jaar).

Een vogel van 100 kilo doet er (56 dagen x 1,5) 84 dagen over om een enkele veer te vervangen. Om al zijn veren te vervangen is een grote vogel dus (10 veren x 84 dagen) 840 dagen (oftewel: 2 jaar en 3 maanden) bezig.

Bij struisvogels zou het dus zo zijn dat, wanneer zij eindelijk toe zijn aan de vervanging van hun laatste veer, de eerste al weer uitvalt. Door deze onbreekbare vicieuze cirkel zullen we deze grote vogels nooit in de lucht zien. Denkend aan vogelpoep op auto’s en ramen, is dat misschien maar beter ook.

Toch bestond er een 70 kilo wegende vliegende vogel tijdens het Mioceen. Rowher en Ricklefs vermoeden dat de Argentavis magnificens het probleem van de veervervanging oploste door al zijn veren tegelijkertijd te verliezen. Tijdens deze korte periode van naaktheid leefde hij waarschijnlijk van zijn vetreserves, vergelijkbaar met de keizerspinguïn (Aptenodytes forsteri) die zijn eieren uitbroedt.

Dorette Bos