Als het aan Andrea Maier ligt, behandelen we in de toekomst twintigers tegen verouderingsziekten. ‘De gezondheidszorg moet op de schop.’
‘Ik poets de laatste twee jaar mijn tanden op één been. Mijn evenwicht is er enorm op vooruit gegaan’, zegt Andrea Maier, hoogleraar interne geneeskunde en veroudering aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. ‘Doordat ik er nu voor zorg dat mijn evenwicht verbetert, veroudert mijn lichaam minder snel en heb ik op latere leeftijd minder kans op bijvoorbeeld valpartijen en botbreuken. Sommige mensen zullen, vooral door de manier waarop ze leven, al gezonder ouder worden. Anderen zullen eerder moeten werken aan hun fysieke kracht en bijvoorbeeld in de tuin squats verrichten. Als ze tenminste gezond oud willen worden.’
Maier behandelt als arts ouderen en doet onderzoek naar hoe je ziekten door veroudering kunt voorkomen. Ze verdeelt haar tijd tussen Amsterdam en Melbourne in Australië, waar ze eveneens een aanstelling als hoogleraar heeft.
Waarom is ouderdom volgens u een ziekte?
‘Het is een ziekte omdat we kunnen ingrijpen en de consequenties van de ‘ziekte’ positief kunnen beïnvloeden. Wanneer ik als arts een middel voorhanden heb om iets in ons lijf te kunnen verbeteren, moet ik het een ziekte noemen, want anders is er geen basis om bijvoorbeeld medicijnen te geven. Veroudering een ziekte noemen is dus alleen al belangrijk om op een gegeven moment medicijnen voor te kunnen schrijven.
‘Verder komt veroudering bij honderd procent van de bevolking voor. Waar collega-onderzoekers in het veld en ik voornamelijk mee zitten, is de vraag op welke leeftijd je veroudering precies een ziekte noemt en wanneer je gaat ingrijpen, mits dat mogelijk is.’
En wanneer zou u willen ingrijpen?
‘Dat is het lastige. Veroudering is een continuüm. Wanneer is de schade door het proces zo groot dat we het een ziekte noemen? Is het al bij pasgeboren baby’s? Want vanaf het moment dat cellen delen verouder je en lopen de cellen door gebruik schade op. Of bij een zestigjarige, die de fysieke achteruitgang voelt en moeite heeft om uit een stoel op te staan? Of zijn het twintig- of dertigjarigen, bij wie de fysieke vermogens al achteruitgaan?
‘Mijn onderzoek is nu gericht op zestigers. Ik zou heel graag in onderzoek met twintigers willen investeren, dan wordt op lange termijn de echte potentie van vertraging van veroudering zichtbaar.
‘Een belangrijke stap is uitzoeken welke mensen een groot risico lopen op versneld verouderen en daarmee op ouderdomsziekten. Op basis van risicoprofielen zou je kunnen bepalen bij wie je gaat ingrijpen.
‘Op dit moment richt mijn onderzoek in Amsterdam zich op het vaststellen van het risico op versnelde veroudering in grote groepen mensen, die de afgelopen twintig jaar in verschillende landen gevolgd zijn; zo kunnen we nu een groep zestig- en zeventigjarigen indelen in ‘geen risico op fysieke achteruitgang’, ‘matig risico op achteruitgang’ en ‘groot risico op achteruitgang’. Die laatste groep heeft op die leeftijd meestal al een of twee chronische ziekten.’
Naar wat voor overeenkomsten binnen deze groepen keek u?
‘We keken onder meer naar cognitie: hoe snel kun je denken en hoe is je geheugen? Ook keken we naar fysieke maten: hoe goed is je kracht en evenwicht en wat doe je in het dagelijks leven? Verder hebben we ook gekeken naar sociale factoren, bijvoorbeeld opleidingsniveau, of ze getrouwd zijn en of ze tevreden zijn met hun inkomen. Zo proberen we de sociaaleconomische status te schatten. Daarnaast hebben we gekeken hoe gelukkig iemand is. Is iemand depressief? Is iemand bang om te vallen? Met deze gegevens hebben we een model bedacht om te kijken of te voorspellen is of iemand na tien jaar is achteruitgegaan. En dat blijkt te kunnen.
‘De groep die op latere leeftijd snel achteruit zal gaan, is nu al een beetje minder krachtig en heeft moeite om uit een stoel te komen. Deze mensen hebben grote kans over tien jaar erg afhankelijk te zijn van anderen bij bijvoorbeeld zelfstandig wonen, traplopen en koken. Dit is erg relevant, omdat een derde van die zestig tot zeventigjarigen achteruit zal gaan. Dat zou je heel graag willen voorkomen door al op jongere leeftijd in te grijpen.
‘Daarnaast heb je ook een groep die heel weinig achteruitgaat. We kunnen dus voorspellen dat deze groep in de toekomst ook vitaal blijft. En dat is ook handig om te weten, want dan hoef je niet te investeren in deze groep mensen, die toch gezond blijven.’
Worden we straks 150 jaar met uw onderzoek?
‘Wat mij betreft hoeven we niet oneindig oud te worden, maar het liefst wel gezond oud. In de praktijk behandel ik ouderen met ziekten. Ik ben tevreden als ik heb bereikt dat ik minder patiënten zie op mijn spreekuur en daarmee veroudering is aangegrepen als ziekte. Dus als we minder forse consequenties zien van het verouderingsproces, ben ik blij. Ik wil mijzelf als arts graag werkeloos zien.’
Mis niet langer het laatste wetenschapsnieuws en meld je nu gratis aan voor de nieuwsbrief van New Scientist.
Lees verder: