De berichtgeving over de recente incestzaak van de 12-jarige moeder uit Groningen geeft een verkeerd beeld van wat forensische wetenschappers doen. Dat stelt Marjan Sjerps, statisticus bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).

Sjerps zei dat in een lezing op het evenement Leve de Wiskunde! van de Universiteit van Amsterdam op 8 april. Veel berichtgeving meldt dat DNA-onderzoek van het NFI aantoont dat de kans aanzienlijk is dat de vader van de 12-jarige ook de vader van het pasgeboren kind is. Maar het NFI kan die kans helemaal niet geven; dat blijft het werk van juristen.

Wat het NFI wel doet is aangeven in hoeverre bewijsmateriaal een bepaalde hypothese, zoals ‘de vader van de 12-jarige is de vader van de pasgeborene’, ondersteunt. Sjerps: ‘Onze taak is het bepalen van het aannemelijksheidsquotiënt’, een maat voor de kracht van het bewijs, ‘net zoals de schaal van Beaufort voor windkracht’.

Het aannemelijkheidsquotiënt is de verhouding tussen twee kansen. In het incestgeval met het DNA bewijs is het de verhouding tussen de kans dat de politie het DNA-profiel vindt, aangenomen dat de vader van het kind ook de vader is van de baby, en de kans dat de politie het DNA-profiel vindt, aangenomen dat iemand anders de vader is. Dit quotiënt kan in principe elk getal tussen 0 en oneindig aannemen. Hoe hoger het quotiënt, hoe aannemelijker het is dat de vader van het kind de vader van de baby is.

Maar het aannemelijkheidsquotiënt zegt niet alles. Er is immers nog meer bewijsmateriaal dan alleen het DNA-profiel. Als de verdediging in de rechtszaak het bijvoorbeeld aannemelijk kan maken dat het overige bewijsmateriaal veel minder sterk is dan het OM beweert, dan zou de uiteindelijke kans, ondanks een hoog aannemelijkheidsquotiënt, nog steeds erg laag kunnen liggen.

Valkuilen
De huidige aanpak van forensisch statistici is een relatief nieuw fenomeen in de juridische wereld. ‘Wereldwijd is de forensische statistiek sterk in opkomst’, zegt Sjerps. Maar tot voor kort ging het nogal eens mis met statistiek in de rechtspraak, zoals bij het geruchtmakende proces Lucia de B. ‘Ik had die zaak graag gehad willen hebben’, aldus Sjerps (het NFI was niet betrokken bij de rechtszaak). Volgens Sjerps ging het bij het proces mis door het gebruik van een te simpel kansmodel. ‘Hierdoor bleef een belangrijk aspect, namelijk dat seriemoord door ziekenhuispersoneel extreem zeldzaam is, buiten beschouwing’.

Het aannemelijkheidsquotiënt is nog lang niet ingeburgerd. ‘Het idee dat je een getal aan de kracht van bewijs toekent is voor juristen een revolutionair idee’. Toch is Sjerps positief over de toekomst van statistiek in de rechtspraak. Zo geeft het NFI regelmatig cursussen aan juristen, en verschijnen artikelen van het NFI in juridische vakbladen.

Daarnaast is er sinds kort contact tussen de beroepsverenigingen van juristen (het Nederlands Register voor Gerechtelijk Deskundigen) en statistici (de Vereniging voor Statistiek en Operations Research). Zij willen ervoor zorgen dat men bij elke zaak de juiste specialist raadpleegt, in tegenstelling tot bij de zaak Lucia de B. Sjerps: ‘Juristen zijn zich steeds meer bewust van zowel de mogelijkheden als de valkuilen’.

Floris Olsthoorn