De samenstelling van uitwerpselen in nesten van mezen geeft een accuraat beeld van de metaalvervuiling in de omgeving van de nestkast. Volgens enkele Antwerpse biologen kunnen de vogels worden gebruikt als aanvullende biomonitoren voor de detectie van milieuverontreiniging.
Vervuiling door zware metalen vormt een ernstige bedreiging voor de gezondheid van mens en dier. Helaas hebben veel streken in Europa een grote milieuschade opgelopen door de historische aanwezigheid van metaalindustrie. Het in kaart brengen van de verontreiniging in deze streken is een noodzakelijk maar langdurig werk. Het vraagt de analyse van duizenden bodem-, water- en luchtmonsters.
Als alternatief kan men biomonitoren gebruiken, dieren die in het gebied leven en die via het water, de bodem en het voedsel het volledige palet aan verontreinigende stoffen in zich opnemen. In feite komt het er op neer dat de dieren de monsters nemen. De metalen stapelen zich op in hun weefsels of worden uitgescheiden in hun excrementen. Een goed biomonitorsysteem vinden is echter geen sinecure. Het dier moet representatief zijn voor het type ecosysteem waarin men de milieuverontreiniging wil nagaan en het moet zelf gemakkelijk te bemonsteren zijn.
De Antwerpse bioloog Tom Dauwe onderzocht onder leiding van prof.dr. Marcel Eens in hoeverre koolmezen (Parus major) en pimpelmezen (Parus caeruleus) goede biomonitor-organismen vormen om de vervuiling door zware metalen in hun leefgebied na te gaan. Als men in het verleden vogels gebruikte als biomonitor, nam men steevast een veer als monster om de concentraties aan zware metalen te meten. Dit keer richtten de onderzoekers hun aandacht niet alleen op de vleugelveren, maar ook op de uitwerpselen van jonge nestvogels. Ze onderzochten twee gebieden in de omgeving van Antwerpen: een zwaar vervuilde locatie nabij een metallurgische fabriek en een minder vervuild gebied, de campus van de universiteit. De metaalverontreiniging in de nabijheid van de fabriek is inmiddels berucht. De lood- en cadmiumafzetting in de buurt is de hoogste van heel Vlaanderen.
In de poep van mezen uit het verontreinigde gebied vonden de biologen verhoogde concentraties lood, arseen, cadmium en koper ten opzichte van de uitwerpselen in de referentielocatie. Alleen de concentratie aan zink was in beide gelijk. De onderzoekers waren wel verrast dat in de veren alleen een verhoogde concentratie lood teruggevonden werd. Van verhoogde cadmium-, arseen- en koperconcentraties was vrijwel niets te merken.
“Het metaal in de veren weerspiegelt de hoeveelheid metaal in het bloed gedurende de korte periode dat de veren groeien,” schrijft Dauwe in het tijdschrift Archives of Environmental Contamination and Toxicology van november 2000. “Mogelijk wordt de accumulatie van sommige zware metalen in de veren van de mezen onderdrukt en vormen ze derhalve geen echt goede indicatie van de werkelijke vervuiling. Anderzijds waren de onderzochte vogels nog niet volgroeid; misschien accumuleren ze later meer metalen. Toch lijkt de hoeveelheid metalen in de uitwerpselen een stuk representatiever.”
Professor Eens plaatst het werk van zijn student in een bredere context. Volgens hem is het bemonsteren van kool- en pimpelmezen relatief eenvoudig. De vogels storen zich nauwelijks aan de korte verstoringen van hun nesten. Bovendien zijn het nog leuke vogels ook. Hij ziet een Vlaams netwerk van mezenkasten om metaalvervuiling op te sporen wel zitten. Volgens hem wordt iedereen daar beter van.
Peter Raeymaekers